Vanmiddag in Singer bij de tentoonstelling van geschilderde bloemen en planten drong opeens tot me door hoe geniaal de zonnebloemen van Van Gogh zijn. Wat schilders ook proberen, bijna al hun bloemencomposities, hun perkjes en boeketten hebben iets doods, terwijl juist het omgekeerde bedoeld is: zomervreugd. Franz Kafka wilde geen snijbloemen aan zijn ziekbed omdat ze stervende waren.
Is de tuin eenmaal aangelegd en staat hij in bloei, wat moet je? Vrouwen in witte jurken gaan er in zitten als toonbeelden van geluk.
Schilders trekken alle trucs uit de kast om de boel tot leven te brengen, het repoussoir, het doorkijkje en zon die door bladeren schijnt.
De zomer is een slecht schilderseizoen. Weinig structuur, veel te veel groen. Nee, dan de kale takken van de winter. Maar die zijn hier schaars.
Natuurlijk, ik lees graag over schildersvrouwen die samen met hun echtgenoot aan tuinaanleg doen, zoals die van Jac. van Looy, maar meteen verlang ik naar mijn eigen onkruidbalkon waar alles dooreen woekert op een manier die in Singer ondenkbaar is.
Een van mijn eerste keren in Parijs probeerde ik tot Monets tuin in Giverny door te dringen, maar verder dan naar het bruggetje staan staren vanachter een hek kwam ik niet. Het was daar toen trouwens nog totaal verwaarloosd, en erg mooi.