Verder in de verdwenen wereld van haar dagboek. Verbazende naïveteit. Hanny gaat in april 1942 bij het Huis van Bewaring (de huidige Balie) informeren of haar brieven aan haar opgepakte vriend Nico wel echt bij gevangenen aankomen.
Een norse bewaker zegt na lang aanhouden dat ze daarvoor bij de Gestapo in de Euterpestraat moet zijn. Gelukkig doet ze dat niet, haar vriendin Dini gaat.
'The past is another country, they do things differently there.' Al lezend leef ik me zo in - ook omdat ik haar op latere leeftijd meemaakte - dat ik voortdurend denk 'niet doen, doe nou niet'.
Ze werkt, kan bij haar ouders langsgaan. Er is van alles te eten en vaak is het 'gezellig'. Over de oorlog nauwelijks een woord. Als op 29 april 1942 in de krant staat dat Joden een ster moeten gaan dragen is de reactie 'laconiek'. Schrijft Hanny: 'Het is zo intens kinderachtig.' Maar het kon haar niets schelen.
De lezer weet dat het niet lang meer zal duren. Zij verkeert in zalige onwetendheid. De realiteit van de bezetting en het naderend lot van de Joden zijn nog steeds niet doorgedrongen en onvoorstelbaar. Trams rijden, brieven worden bezorgd.
Ik dacht aan het verhaal van Adriaan Morriën die toen in de Ruyschstraat woonde, een bijna compleet Joodse buurt. Hij wist nog goed wat er gebeurde toen de enveloppen kwamen op zijn trap. Men moest gepakt en gezakt zich komen melden voor transport. 'Het trappenhuis rook naar de kapper,' zei Adriaan. 'Alle vrouwen waren bij de kapper geweest, ze wilden netjes op reis gaan.'