Wat ik gisteren schreef over haar tekenen met kneedgum in het zwart is maar een deel van de waarheid. In Kranenburgh is het grijs/zwarte boekje 'Underneath' (2015) te krijgen, waarin ze aan Ernest van der Kwast vertelt hoe ze werkt.
Ze zoekt landschappen, zet ze op met houtskool en maakt ze eerst zwart met vrij vette houtskool van wilgen uit Zuidwest Engeland, of nog vetter en donkerder van ceders uit Amerika.
De bedoeling is diepte suggereren. Je moet 'erin kunnen'.
Om grijze oppervlakken te maken gebruikt ze een zwart sponsje. Voor lijnen of mist heeft ze een Amerikaanse ganzenveer. Schaduwen brengt ze op met houtskoolpoeder, met een lapje katoen. Soms is ze weken bezig om stukken echt pikzwart te maken. Ze 'pleistert' het papier met houtskool, armen boven haar hoofd. Zwaar werk. Haar handen krijgt ze nooit meer echt schoon. Wit bestaat niet bij haar.
Zo ontstaat gelaagdheid. Het landschap krijgt een lading. De toeschouwer wordt er in gezogen.
Al die plekken bestaan echt. Namiddag liefst, voor het donker wordt, eind van de zomer, als de schaduwen op hun diepst zijn en haar eigen stemming zich weerspiegelt in het landschap.
Het gevoel een te plek te vangen. Iets van dreiging is dan welkom.