George Orwell zette zijn mes al in de taal van politiek en kunst. In het weer herdrukte 'Why I write' kom ik de televisietaal van nu voluit tegen. Van het 'eerlijk' van Diederik Samsom tot de 'passie' van kunstaanprijzers.
Die zwendel, zegt Orwell, is van alle tijden. Handel in woorden die niets betekenen. Van 'participatiesamenleving', wat vooral blijkt te betekenen dat de overheid haar taken doorschuift naar burgers. Tot het gruwelijke 'samen'. Wat ik al niet 'samen' doe. Bij wie ik al niet 'op de koffie' ga.
En dan het woordje 'strijd', te pas en te onpas. Hoe je als patiënt tegen kanker zou kunnen strijden is me een raadsel, je krijgt het en je overleeft of niet. Laat staan dat een paar honderd fietsers een 'strijd' aanbinden als ze na hun toertocht wat geven voor een collecte.
Onderschat 'daadwerkelijk' niet. Je doet iets pas als je het 'daadwerkelijk' doet.
En dan dat 'keihard' of 'kei- en keihard', wat er al niet keihard is aangepakt. Taal maakt papegaaien van mensen. Als iemand dat snapt is het Geert Wilders. Zijn 'te gek voor woorden' zingt al jaren rond. De herhaling komt uit het weer: 'spek- en spekglad'. Wanneer was spek nog glad?
Orwell zag in 1946 al de eenvoudige helderheid van werkwoorden als 'ophouden' verdwijnen in 'afbouwen', van 'doden' in 'naar de andere wereld helpen'. Een vorm van hulpverlening inderdaad.
En dan de pretenties: wat kan er nog 'historisch' zijn. Wie kan nog zeggen dat er 'vandaag geschiedenis is geschreven' als dat gisteren en eergisteren ook al gebeurde?