'Wat niemand weet, zei hij, is dat de taal,
abstract van aard, uitsluitend zich bekommert
om zichzelf, zoals miraculeus geopenbaard wordt
zodra iemand maar wat kletst omwille van
de conversatie - dan knikkeren de woorden
in hun eigen ongehoorde glans
om bovenaardse buit en laten zich
daarbij door ons gepondereer niet storen.'
Zo eindigt het gedicht Het ware leven in Anneke Brassinga's gisteren gedoopte bundel Het wederkerige.
Woorden gaan op de loop. Met wat?
Zichzelf. Ons achterlatend.
Toch, ze vangt er wat. Doet ze in een jampot.
Dat gaat niet zonder wellust.
Het gedicht begint met de strofe:
'Hoe mensen erin slagen vast te houden aan
de nergens op gestoelde onderstelling dat zij spreken
om belangrijke, zinvolle zaken bij te dragen
vond Novalis al in 1797 bewonderenswaard.'
Zo ontsnapt dit gedicht. Op sleeptouw genomen door het werkwoord 'pondereren'. Waarvan de betekenis zich raden laat. Het gaat om overwegingen van gewichtige aard.