artisjokken in hartje Utrecht

Artisjok

Hoe schrijf ik vanavond NIET over voetbal? Misschien als volgt: 'Mijn eerste artisjok kreeg ik van een tante bij wie ik logeerde. Ze tekende. Ik hield van haar, ik vond hem heerlijk. Ook dacht ik dat de artisjok een artistiek gerecht was. Artiest zijn leek me van af die dag het hoogst bereikbare.

Artisjokken zijn distels, ze bloeien. Denk aan de lotoseters in de Odyssee. Wie de lotos at wilde nooit meer naar huis. Bij z'n introductie - en nog - bezorgde de artisjok beginnende eters problemen. Ik herinner me een Duits instructieboekje met een doorsnede van de uitheemse vrucht, waarin waarschuwingen (pijltje) als 'Haare, nicht gut' voorkwamen. In hartje Utrecht, in Abstede zag ik gisteren deze.' ps. De woorden artisjok-artistiek hebben eenzelfde verwantschap als Absalom-kapsalon, voorkomend in het verhaal Lotti Fuehrscheim van W.F.Hermans (1949). Absalom raakt met zijn lange haren verstrikt in de boomtakken en valt van z'n paard, hij had beter eerst naar een kapsalon kunnen gaan. Zo dwingend is een gelijkend woordbeeld. .