Hoe kwam het werk van Hermans voort uit diens leven? In een mooi slothoofdstuk waagt Otterspeer zich aan uitleg. Angst en agressie gaan hand in hand. Net als woede en verlegenheid. Wie met hem omging moest dat maar weten. Dubbelgangers, tweetallen bij de vleet. Dorbeck en Osewoudt, Alfred en Arne ad infinitum. Slaan of geslagen worden, schuld of onschuld. En kunst versus wetenschap, tot in dat prachtige laatste verhaal 'Ruisend gruis'.
Meer en meer zijn biografieen behalve levensbeschrijvingen ook psychologische duidingen geworden. 'Wat was die Hermans nu eigenlijk voor een vent?'. En dan krijg je bij Otterspeer de wrok, de wraak en ten slotte de vereenzaming. Geen vrienden, nee. De poging om het karakter Hermans te overschouwen, Hermans 'neer te zetten' blijft steken.
Vooral als het gaat om de humor van Hermans, zijn ironie, zijn zelfspot. Die naar boven kon komen als hij zich op z'n gemak voelde. En dat kwam heus voor, ik maakte het mee. Lees Freddy de Vrees onderschatte 'De aardigste man ter wereld', daar zit het allemaal in.
Als alle grote mannen wilde ook Hermans graag spelen. Getuige zijn stempelwoede, zijn mallotige gedichtjes, vermenigvuldigd op de vloeistofduplicator gevonden op het Vossenplein. Zijn vele flauwe grappen, zijn collages. 'Dit keurt Freddy niet goed hoor', zei hij bij een gekocht kitsch-schilderij over z'n ‘intellectuele’ vriend.
Hermans was zover ik kon zien vele mannen ineen. Heel wat meer dan twee. Na de opname van ‘De God Denkbaar' spraken we over Stockhausen, King Arthur, over Hergé, de Flintstones.
Naar zichzelf verwees hij nadien graag als 'God'. Wat ik deed was 'Gode welgevalig'. Maar naar de spelende Hermans is het hard zoeken bij Otterspeer. Ik lees verder.