Als mensen erg oud worden gaan hun klokken kapot. Ik maak het van nabij mee. Eerst een hangende, daarna een staande Friese klok. Toen een plastic designklokje.
Het zwijgen van uurwerken wordt dwingend. Zo kwam ik met de eerste patiënt bij meneer Minnema, de enig overgebleven klokkenmaker in de wijde omtrek. Hij bewoont een halve villa in een laantje, makkelijk te vinden want in de tuin staat op een antieke lantaarnpaal een oude stadsklok en voor de deur staat de auto van meneer Minnema, met een even grote klok op het dak.Elke keer als ik het laantje binnenreed dacht ik aan Nabokov, die in zijn jeugd een reuzenpotlood zag, in mijn herinnering van een zelfde formaat, en ook gemonteerd op een auto. Bij meneer Minnema binnen niets dan klokken. Ook het tuinhuis stond vol. Dat wekte vertrouwen. Ik liet de Friese achter. Enkele weken later - er is geen haast is bij klokken - kon ik hem halen. Een dag later stond hij weer stil. Ik ben nog veel bij meneer Minnema langs geweest. Vandaag moest en zou ik opeens die passage bij Nabokov terugvinden. Ergens in het begin van ‘Speak, Memory’, dacht mijn geheugen. En op pagina 32 vond ik hem. Maar het potlood blijkt een decorstuk uit een etalage - helemaal niet gemonteerd op een auto - die het jongetje nota bene cadeau krijgt van zijn moeder. Wel groot, maar niet zo groot als de klokken van meneer Miedema.En met echt grafiet in de punt, daar was aan gedacht. Al zou je er met geen mogelijkheid mee kunnen schrijven.Zoals ook de reuzenklokken van meneer Minnema echte klokken zijn, die keurig gelijk lopen.