De schilderijen van de in Berlijn wonende Engelsman Michael Kirkham (1971) hingen nog niet in het Haags gemeentemuseum of er lag al een kritiek op de mat. Manon Braat, in NRC-Handelsblad van 4 augustus: 'Er wordt wat gezopen, aan elkaar geplukt en gelikt. Ontegenzeggelijk uit pure verveling.' Of je een leerkracht uit de jaren zestig hoort. De schilderijen, zegt ze, 'shockeren een beetje, kortstondig.' Maar 'iedereen die al een tijdje bewust in de eenentwintigte eeuw meedraait is die schaamte snel voorbij.'
Te mooi om niet te citeren is daarbij: 'Van de creatieve levenslust die Berlijn ook kenmerkt is niets terug te zien. Kirkhams figuren 'leven in een wereld die is lamgelegd door eindeloze vrijheiden en een losse moraal.' De verleiding werd groot de klassieke brandende poppenwagen van Gerard Reve te laten rijden. Wat begin je tegen dit soort blasé moralisme? Schaamte ja, daar gaat het bij Kirkham om. Schaamte bestaat. En gaat o zo vaak hand en hand met schaamteloosheid. Wie is er hier zichtbaar? Blikken keren zich naar binnen. Of verbergen zich achter haar. In het heldere zelfinterview dat te lezen staat in de catalogus vraagt Kirkham zich of hij iemand probeert te schokken. En antwoordt dat hij alleen zichzelf probeert te schokken. Dat iemand anders erdoor geschokt zou kunnen raken kan hij zich niet voorstellen. Ja, misschien raken sommigen in de war door de intimiteit van de voorstellingen. Dat moet mevrouw Braat overkomen zijn. In de war. En het niet durven toegeven. Later meer.