Ik kom ze tegen, op een straathoek of in de tram. Soms zit er iemand naast me op een parkbank. Een andere keer ben ik in een kamer.
Ik zit bij Willem Frederik Hermans in Brussel. 'Het is niet leuk hoor, om 73 te worden,' is het eerste wat hij zegt.We zitten op een oud bruinleren bankstel, door katten afgekrabd, aan een glazen rooktafel tussen een samenscholing van niet-nieuwe meubelen. Het gesprek verloopt eerst stroef. Zijn ondertoon is 'zo ben ik nu eenmaal, u zult het wel verkeerd begrijpen, maar zo ben ik.' Hij laat me een schuldbekentenis tekenen voor het afgesproken bedrag, op een vierkant papiertje dat geklemd zit onder een koperen schelp. Ik herken 'een pecten, kleiner dan een Sint Jakobsschelp', het gidsfossiel uit 'De God Denkbaar'. We krijgen we het over 'De wonderen van het Heelal', een tweedelig werk met foto's van radiolaren en vloeipapier tussen de kleurplaten dat ik als kind mocht inzien, hij ook. We blijken 'De wonderen' te delen. Hij heeft ze nog. Ik ruik aan het boek.'Ja, dat is mooi hè!' 'Erg mooi, meneer Hermans.
'Dan krijg ik een cadeautje. Een zelfgemaakt dichtbundeltje. Versjes, inderhaast getikt op een oude machine, flauwekul. Want het gaat, zegt hij, niet om de inhoud maar om het procédé. Ik lees:VOOR KINDERENO, wat had die beer een honger.O, wat had die beer een dorstGauw een glaasje limonadeEn een boterham met worst'Ja er moet toch iéts staan,' zegt Hermans. Hij heeft een vloeistofduplicator gevonden op de rommelmarkt, vertelt hij, het Vossenplein, en die weer aan de praat gekregen. En daarme heeft hij zelf dit boekje gemaakt.Het gaat niet om de tekst, het gaat om het boekje. Met stempels ook.Het boekje met de roze, paarse en purperen letters ruikt naar drank.'Alcoholdruk,' zeg ik, met tranen in mijn ogen, 'wat prachtig. Ja, ik ken het. Ik kreeg van die die velletjes op de lagere school bij Natuurlijke Historie.' 'Ja, dat is mooi hè.'