Jozef Deleu, dichter en taaldiplomaat stelt twee keer per jaar in z'n eentje een poëzietijdschrift in boekvorm samen dat 'Het liegend konijn heet', naar het mooiste prozastuk van Paul van Ostaijen.Dat stukje van Van Ostaijen staat altijd op het achteromslag afgedrukt. En het is zo goed dat je onwillekeurig alle afgedrukte gedichten eraan gaat afmeten. Wie heeft ditmaal het konijn benaderd? Barnas? Koenegracht? Moeyaert?H.C. ten Berge wint, met de eerste van 'Vier observaties' (voor Frans Budé)Een fluitende pad in een wielspoor vol waterEen hele klimmaar dan is hij monter op wegnaar een volgend gevaar
Na lezing van het aprilnummer 2006, een memo aan Jozef Deleu, enig redacteur van 'Het liegend konijn'.Wat gaat mis in gedichten? Eerst denkbeelden,voor de hand liggend, en omhelsd als vondst. Dan het teveel, veel kan weg.En averechtse woorden. De lezer passeert, het gedicht raakt uit zicht. Tot slot wat ontbreekt.Leegte strekt zich uit. Hier had uw gedicht kunnen staan!Het konijn.Lang heeft het konijn de lach gezocht. Zo zielsgraag had het konijn gekend de luide lach. Waarom het de lach zo graag had gekend, weet ik niet. Zo iets kan men niet weten. Het konijn heeft de lach niet gevonden. Maar het was de lach zeer nabij. Dat het het geheim van de lach zo nabij was, weet het konijn niet. Vlak vóór de lach hield de kennis van het konijn halt. Daar vond het in plaats van de lach die het zocht, de verwondering die het niet zocht. Dit nu is iets wat buiten het begrijpen van het konijn valt: hoe je in plaats van het gezochte iets anders vindt. Daarom verwondert het konijn zich zeer om de verwondering. En daar het met deze verwondering geen blijf weet, toont het konijn zich voortdurend verwonderd, gans onbeholpen. Het weet zelf niet hoe verwonderd het is. Uit zijn verwondering groeide zijn nieuwsgierigheid. Doch van huize uit droeg het de vrees mee. Nu weet het konijn niet goed welke zelf-raad te volgen: óf de ras-vrees óf de nieuwsgierigheid die, in de wereld van het konijn, alreeds een beschavingsverschijnsel is. Alleen waar licht gloeit in de nacht wordt de beschaving te sterk en werpt het konijn zich roekeloos in zijn ondergang. Het duurt nog wel een tijd alvoor het konijn zal geleerd hebben in dit geval te luisteren naar de stem van het ras, van de vrees. Dan komt het konijn tot het nuanceren zijner nieuwsgierigheid.Dit echter geschiedt nog zo spoedig niet. De stropers met de lichtbak mogen gerust zijn. Het konijn leert slecht.uit: Paul van Ostaijen: "Diergaarde voor kinderen van nu." (1926)