In de zevende bundel met ideën van Multatuli verkent Wouter Pieterse - nu wat ouder - de rommelmarkt in de Jodenhoek. Waar de kooplui hun waar uitspreiden, 'met de bemodderde straatkeien als toonbank en uitstalkast.' De handelaar had de naam aangenomen van waar hij in handelde: 'heette Oud-roest, kan 't nederiger?'
'Daar lagen alzoo doorluchtige kachels, halve kachels fragmenten van kachels. Daar lagen tweebeenige treeeften (...) . Daar lagen roosters zonder spylen, moeren zonder kroost, schroeven zonder moer... Niobees en weezen.. Daar lagen eenzame pooten van tan, en lemmetten van scharen, wreed gescheiden van hun tweelingen. Daar lagen onthoofde spijkers, tandelooze zagen, beitels zonder snee, sloten zonder veer, sleutels zonder slot, haken zonder oog, oogen zonder haak, gespen zonder tong. Daar lagen scharnieren, hoepels, stiften, krammen, ringen, deurkrukken, spanjoletten, grendels, sabels, bajonetten, bylen, hamers, vuurpoken, kolenscheppers, potten, pannen, ketels, deksels. Daar lag alles wat ooit van yzer had kunnen vervaardigd zijn maar onbruikbaar nu, verdraaid, gebersten, gespleten, verwrongen, inkompleet, en vooral: verroest.'
En zo gaat hij de markt rond.
'Ginds stond 'n kruiwagen volgeladen met potjes pomade en latynse dissertatieën, met almanakken en silhouetten van verloren jaren en dominees.'