Ik lees de Reisebilder van Heinrich Heine, in 1987 keurig uitgegeven in de DDR, Berlijn en Weimar. In 1826 is hij in Düsseldorf en ziet met eigen ogen de keizer voorbijkomen, die een ritje maakt in de hoftuin, te paard:
'Maar hoe was het me te moede toen ik hem zelf zag, met hoogst begenadigde eigen ogen, hem zelf, Hosanna de keizer!
'Het gebeurde om precies te zijn in de Allee van de hoftuin in Düsseldorf. Toen ik me door het zich vergapende volk heen drong, dacht ik aan de daden en veldslagen die Monsieur Le Grand me had voorgespiegeld, mijn hart sloeg de mars der generalen - maar toch dacht ik tegelijkertijd aan de politieverordening die zei dat je op straffe van vijf Taler niet door het midden van de Allee mocht rijden. En onze keizer reed met zijn gevolg dwars door het midden van de Allee, de eerbiedige bomen bogen zich naar voren waar hij voorbijkwam, de zonnestralen sidderden bevreesd nieuwsgierig door het groene lover, en aan de blauwe hemel erboven dreef zichtbaar een gouden ster. De keizer droeg zijn ongedwongen groene uniform en het kleine wereldhistorische hoedje. Hij bereed een wit paardje, zo trots en rustig, zo zeker, zo uitstekend - was hij toen kroonprins van Pruisen geweest, ik zou dat paardje benijd hebben.