In zijn laatste roman dwaalt Robert Walser ongeremd rond. Waarneming en overwegingen wisselen elkaar af zonder dat hij orde schept in de wederwaardigheden van hemzelf en zijn alter ego 'De rover', die de wereld leegrooft aan gedachten en verschijnselen. Vertaald door Machteld Bokhove.
'Maar het is onverantwoord zo vergeetachtig als ik ben. Ooit kwam de rover immers nadat hij zich even bij een boekdrukkerij had laten zien en met de eigenaar een uurtje had staan kletsen, in het bleke novemberbosje die Henri Rousseau-vrouw tegen, helemaal in het bruin gekleed. Hij bleef getroffen voor haar stilstaan. De gedachte ging door zijn hoofd dat hij in de afgelopen jaren op een treinreis midden in de nacht tegen een vrouw die met hem reisde als het ware sneltreinachtig had gezegd: 'Ik ga naar Milaan.' Net zo dacht hij nu heel flitsachtig-vlug aan toffees die je in kruidenierswinkels koopt. Kinderen eten dat graag, en meneer de rover at ze ook nog altijd graag zo nu en dan, alsof de liefde voor toffees etc. tot de taken van de roversstand behoorde. Met 'Lieg toch niet!' opende nu die dame in het bruin haar betoverende mond.'
Als Walser er over begint moet ik toch mijn kant van de dingen noteren, van Henri Rousseau, de schilder van varens, die uit de oerbossen overgebleven schermachtige planten waarmee hele heuvels begroeid zijn rondom Terhulpen bij Brussel. En van toffees. De buitenkant is zacht en tenslotte bereik je al zuigend het harde binnenste, waarop je nog lang kunt zuigen als je het niet per ongeluk doorbijt. Maar dit, zoals veel bij Walser, terzijde.