Heet het nieuwe Antwerpse museum dat ik vandaag bekeek. Maar waar ik in musea vaak een gezegende bedachtzaamheid bereik, kreeg ik hier de zenuwen.
Niet meteen, maar toen de misverstanden zich begonnen op te stapelen was er geen houden meer aan. Binnensmonds begon ik op te sommen wat er niet deugde en dat was veel.
Om te beginnen ligt het door de Nederlanders van bureau Neutelings Riedijk ontworpen gebouw niet aan de Schelde maar een heel eind er vanaf aan een oud dok (dat niet stroomt).
Er staat een gebouw, maar waartoe dient het eigenlijk? Daar lijkt weinig over nagedacht.
Het herbergt uiteenlopende museale collecties, lukraak opgestapeld. Van de geschiedenis van de haven tot volkenkunde en etnografie, van moderne fotografie tot Rogier van der Weijden en Jan van Eijk.
Verder is het totaal ongeschikt voor museum. Rondom zijn op elke verdieping royale buitenomgangen gemaakt, maar de museumzalen binnenin vangen geen straal daglicht en missen elk contact met de buitenwereld.
Op die omlopen – waar de bezoekers met elkaar in contact zouden moeten komen - is geen stoel of bankje te zien, er gebeurt daar ook helemaal niets museaals. Men loopt er wat verloren rond en ziet uit over de stad. Bovendien zijn ze afgeschot met plastic golfplaat wat het zicht nogal vertekent.
De bedoeling is dus dat hier mensen, kunstwerken en culturen elkaar ontmoeten. Maar ’t is meer dat ze elkaar tegen het lijf lopen, je ziet niets dan vragende gezichten.
De grootste flauwiteit is wel dat het hele gebouw overdekt is met handjes. Dit omdat volgens een 19de eeuwse anecdote de naam Antwerpen komt van ‘Handwerpen’.