Dit was de avond van de Libris literaturprijs. Een sfeerschets in Nova en een kort gesprek met Dimitri Verhulst, meer doet de televisie niet meer. Met Arnon Grunberg - die in Berlijn is en zich liet vertegenwoordigen door een sympathieke, belezen majoor - verzeilde ik eerder vanavond op de radio in een gesprek over literaire jury's. Hij zat er - voor het eerst - in één in Duitsland die beginnerswerk moest beoordelen, voor Bertelsmann. Ik voor het eerst van mijn leven onlangs bij de Bob den Uyl-prijs.
Het beviel ons niet. Waarom niet?
Wat er gebeurt, zei Arnon, is dat het proces van besluitvorming je corrumpeert. Eigenlijk kun je het ook niet hebben dat een ander niets ziet in wat jij juist echt bijzonder vindt.
Ik zei dat ik niet snap hoe kunst en democratische besluitvorming elkaar kunnen verdragen. Je vindt eentje de beste en moet dan daarover gaan onderhandelen.
En dat, in deze jaren, onder leiding van een voorzitter uit de politiek. Zoals ditmaal de heer Opstelten. Idioot.
Ik heb pas nog geleerd hoe doorslaggevend de rol van zo'n voorzitter kan zijn bij het één kant op buigen van neuzen.
Zo’n hele beraadslaging uitschrijven, dat zou interessant zijn.
Maar ja, besloten we, het eindigt toch met inschikken, want er is de hypocriete conventie van een unanieme jury-uitspraak.
En inschikken, dat lukt ons - als het om literatuur gaat - bij nader inzien geen van beiden.
Geen jury's meer.