Esther Gerritsen (2)

Hoewel ik met bidden voor 't eten ben opgevoed, en veel zondagsscholen en jeugdkerken heb bezocht sloeg het geloof nooit aan. Toch was er die ene keer. In wanhoop over m'n bestaan heb ik als achttienjarige god opnieuw uitgevonden. 'Geef me iets te doen,' riep ik - hardop, alleen op m'n kamer.'Tegen wie had ik het? In de opening van Esther Gerritsens 'De kleine miezerige god' wordt ook een opperwezen geschapen. Dochter Dominique bezoekt haar moeder in een tehuis, de moeder is al ver heen. En dan staat er:

"Nu zat ze zelf naast een afwezige, die ze heus nog wel wakker kon schudden, aan kon spreken en tot taal kon bewegen. Als ze daar de moeite voor zou doen. Maar het werd niet van haar verwacht. Dominique zou op kunnen staan en weglopen, zonder een woord, en niemand zou ervan opkijken.Nu zou ze net als mevrouw Van der Loo kunnen zeggen: Je doet het voor jezelf. God, wat klonk dat armoedig. Als verzonnen rijkdom. Als de laatst mogelijke reden wanneer alle zin was weggevallen. En vooral: er zat een schoonheid in. Niet zoals in de zin die ze voorheen had gesproken en die oud en waarachtig was geweest: Ik kom voor mijn moeder. Een zin die nu alleen formeel nog waar leek.Maar ze zou niet - ze zwoer het: ze zou niet - ze zou nóóit zeggen dat ze hier voor zichzelf kwam. Ze was hier omdat dat moest, en nooit zou ze liegen dat het anders was. Dan, dacht ze laconiek - als was het een grap - doe ik het nog liever voor god. Iemand moest toch de schuldige zijn en deze bezoeken van haar eisen. En hup, daar was god. Hij kwam zo ongelofelijk goed van pas. Haast geruisloos nam hij zijn plek in.Dominique richtte haar hoofd op, keek meneer Van der Loo aan en zei: 'Ik doe het voor god.' Meneer Van der Loo opende zijn ogen niet eens. Niemand in de kamer reageerde. Een ondankbare stilte, na zo'n grote, al dan niet gemeende bekentenis.Ze sprak die stilte toe, haar ogen op het bloemstuk in het midden van de grote, vierkante tafel - buiten bereik van verwarde bewoners: 'Ik doe het voor jou, god, ik doe het allemaal voor jou.' Ze klonk als een moeder die haar kind de gebrachte offers voor de voeten wierp en iets terug verwachtte.'Voor jou', zei ze tegen de plastic bloempot in de vorm van een bootje.'Voor jou', zei ze tegen de gele chrysanten.”