Langdurig lezen, in hoge concentratie. Dat kon Arie Visser (1944-1997). Hij deed het vaak in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, waar hij bijna woonde. Vanmiddag werd het verzameld werk van de ‘man of letters’ aangeboden aan zijn weduwe Chadia zijn literaire nalatenschap overgedragen aan de UB.En nu heb ik de drie delen in huis. Poëzie, proza en documenten, waaronder de gesprekken die zijn vriend Oek de Jong in zijn laatste maanden met hem had. De schetsen van zijn werk en leven door Wim Sanders, Guus Luijters en De Jong ('Meester pijn las mij de les'). Niet vaak komt een levende man uit papier naar voren. Nu wel. Arie staat voor me en tikt me op de schouder.
En niet alleen mij. Uitgever Mai Spijkers was zo eerlijk zelf een aan hem gerichte, woedende brief uit 1989 voor te lezen: 'Het letterenvak is een voedselketen waarin de schrijver op de onderste plaats staat. Iedereen in de distribuerende afdeling van het vak, vanaf de telefoniste tot de directeur, zit op een vast salaris en maakt gebruik van de daaraan verbonden sociale bescherming. Ik kan daarvan geen gebruik maken, terwijl ik het vuile werk opknap. Ondertussen lijdt mijn familie armoede.'Geen speld tussen te krijgen. Ook ik heb nooit begrepen waarom uitgevers altijd moeten zetelen in peperdure grachtenpanden. Daar staat hij in z'n blauwe jek. Altijd dat jek.Arie de junk, die je leert kennen in de roman 'Het vangen van de draak'. Arie de jazzkenner, Arie de erudiet, Arie de Moslim en Arie de kleine zelfstandige. In de gedichten Arie tout court.Neem deze vertaling van een gedicht van de Japanner Ryokan (1758-1831):Hoogzomerbloedrode bergener is drank en er is inkten geen gast in zicht