Wie dreigt te vergeten wat een kunstenaar eigenlijk is moet dringend een bezoek brengen aan het Museum dat de Belgische schilder Antoine-Joseph Wiertz (1806-1865) voor zichzelf oprichtte. Het staat er nog, in Brussel, bij het Leopoldstation, verscholen achter de gloednieuwe spiegelpaleizen van het Europese parlement. Aan onderhoud wordt weinig gedaan, het schilfert en roest daar zachtjes. Foto's maken mag. Wiertz meende 'om schilders te beoordelen dient minstens twee eeuwen gewacht te worden'.
De afmetigen zouden die zijn van de tempel van Paestum die hij op z'n Italiaanse reis (1830) had gezien. Dat moest ook wel, wegens de omvang van zijn doeken. In houtskool schreef hij twee eigen teksten op de deur: ''Trots: Deugd die inspireert tot grootse verwezenlijkingen. Bescheidenheid: Masker dat andermans eigenliefde streelt teneinde voor zichzelf lof te oogsten.''
Ga erheen, zie 'De opstand van de Hel' en 'De triomf van Christus' (6,25 bij 11,04 meter), en zwijg. Wie hier komt, komt te vroeg. Pas in 2065 mag iemand z'n mond open doen.
Zo zijn kunstenaars nog steeds, denk ik, als je in hun ziel kijkt. Er is sinds Wiertz weinig veranderd. Maar geen kunstenaar kan bestaan zonder bewonderaars, maecenassen en gelovigen. Die zijn eigenlijk veel vreemder. Wat bezielt ze toch? Willen ze delen in zijn onsterfelijkheid? Ik vrees het.Wiertz stierf in zijn museum. Hij werd op z'n Egyptisch gebalsemd en moest in de tuin begraven worden maar dat mocht niet.