Twee tomatenplantjes kocht ik eind mei. Met kleine gele bloempjes, die bevrucht moest worden door bijen, zei de boer dier ze verkocht.
Mijn jeugd aan de rand van het Westland was vol tomaten. Mijn vader, die uit Zeeland kwam en zich een halve boer waande zette ze uit op het landje achter de tuin. En dan maar wachten.
Rond deze tijd kwam de rode zondvloed. Elke dag aten we tomaat. Tomatensoep, tomaten salade, omelet met tomaat. Anders was het zonde. Ik kon geen tomaat meer zien.
Alle buren en kennissen kregen ze mee. En dan kwamen ’s avonds na het eten nog de tuinders uit het Westland met hun jute zakken aan het fietsstuur. Dat moest na donker want je kon ervoor bekeurd worden.
Voor de blikgroenten of puree waren ze niet meer te verkopen. Het eindigde met het rituele doordraaien. Hele tuinderssloten lagen vol tomaten.
En nu zit ik met deze twee. Die me blijven aankijken. ‘Te mooi om op te eten.’