De notenboom waarmee ik ben opgegroeid stond achter het landgoed 't Huis te Eerbeek. Uit mijn raam aan de achterzijde keek ik er op uit. Het was een zeer oude boom. Hij werd aan wel drie kanten gestut.
Zonder twijfel was deze boom geplant door de zoöloog professor Weber die tot kort na de oorlog eigenaar was van heel het landgoed en overal zeldzame bomen had geplant.
Elk jaar was het afwachten of de boom ook noten zou laten vallen op het grasveld dat eens de bleek was en waar kleden uitgeklopt werden. En dat deed hij. Walnoten regende het in de herfst op de hoofden van wandelaars die de professor toeliet in zijn park. Zelfs in zijn gestutte hoge ouderdom hield hij daar niet mee op. Maar toen ik een paar jaar terug ging kijken was hij weg. Hopelijk in handen gevallen van een houtsnijder. Notenhout is zeer gezocht.
De laatste notenboom in mijn leven stond achter het grootouderlijk huis in de Haagse Frankenslag, in de tuin van het eerste huis aan de Van Beuningenstraat.
De jaarlijkse notenregen in de grootouderlijke achtertuin - ze vielen van de overhangende takken net over de schutting - heeft tot groteske burenruzies geleid. De rijdende rechter was er nog niet maar de ladders met zagende mannen verschenen, zodat van dan af noch de buren, noch mijn grootouders meer noten toevielen. Toch, er staat op die plek nu weer een boom. Of het een notenboom is weet ik niet. Hij staat aan de muur langs de straatkant. Ik ga in het najaar toch eens kijken.