Vandaag naar Maastricht gereden om de houten vrouwen te zien. Buiten blikkerde de Maas, op de eerste verdieping van het Bonnefanten museum stonden ze te wachten.
Houtgesneden, vaak beschilderde vrouwen - heiligen, Maria's, vooral Maria Magdalena's - zijn me een obsessie. De mooiste dateren van rond 1500. In de periode ervoor zie je het vakmanschap van de houtsnijders groeien. In de tijd erna treedt vervlakking op. Alsof de snijders het bezielde contact met hun vrouwen verliezen.
Het kan niet anders of rond 1500 geloofden ze in wat ze maakten. Het lijkt wel of een eeuw later alle overtuiging uit de houdingen en gezichten is geweken. Je moet geloven in Maria, in Magdalena, in Catharina van Siena, je moet opgaan in hun verhalen om ze zo te kunnen snijden.
Christus staat er wat verloren tussen. Toch bepaalt hij de gelaatsuitdrukkingen van de vrouwen. Zijn moeder is op haar best als ze hem dood en wel op schoot neemt. Als jonge moeder met kind is ze me vaak te zoetelijk of te zelfvoldaan.
Zijn minnares Magdalena is de smartelijkste, aan de voet van het kruis waaraan haar minnaar hangt.
Je moet geloven in het geloof van de gelovigen die in de kerken voor ze knielden. Wat ze maakten is nooit meer overtroffen. Waarom juist uit die tijd - ook de tijd van de mooiste vrouwenportretten in de schilderkunst? Ik vrees dat succes de houtsnijkunst om zeep heeft gebracht, dat de vele opdrachten van de geestelijken leiden tot maakwerk.
En toen in 1517 Luther zijn stellingen opspijkerde, de beeldenstormen volgden en daarna de contrareformatie werk in Jezuïtische propagandastijl opdroeg was het voorbij met de houten vrouwen.