Sterven zul je aan de hersentumor, maar hoe? En wat heb je zelf nog in te brengen? Wolfgang Herrndorf wist het vanaf maart 2010. Hij begon een dagboek, dat ik nu lees en dat strekt tot augustus 2013. Iemand met zijn schrijfvermogen geeft je zicht op hoe de geest kan omgaan met extremen.
Anders dan men denkt, en toch vertrouwd. Mij overkwam een lichtere variant van de ziekte. Ik schreef er niet over, het liep goed af. Herrndorf droomt, googelt op zoek naar alternatieve geneeswijzen, is manisch-depressief, schrijft, verkleedt zich als pinguïn, heeft vrienden. Past op dat hij geen fulltime patiënt wordt, pendelend tussen thuis, ziekenhuis en gekkenhuis. Op 24 mei 2010 schrijft hij:
"Omdat ik mezelf niet meer als persoon waarneem, komt het me voor dat ook anderen me niet meer zo waarnemen, maar alleen nog als schaduw, als iets waarmee geen rekening meer gehouden hoeft. Ik probeer me te herinneren hoe mijn gevoelens tegenover ten dode opgeschrevenen waren. Vaak moet ik aan Kris denken die ik in de laatste dagen en weken steeds weer op straat tegenkwam. Ik stond hem nooit na, en ik herinner me eigenlijk ook alleen nog een zin uit ons laatste gesprek, toen hij zei: 'Ik berust erin.' Dat vond ik toen meer dan verbazend. Maar heb ik hem nog serieus genomen? Ik weet het niet meer."
Ik overleefde, Herrndorf niet. De merkwaardige chronische vermoeidheid lees ik bij hem terug. De stemmingswisselingen, van angst naar onverschilligheid, de blikken in de diepte. Uitersten, en het spel dat hij er al schrijvend mee speelt. Zolang hij het volhoudt.
Kort voor zijn dood noteert hij: 'Het liefst een graf op het kleine kerkhof in Grünewald, waar ook Nico ligt. En als het niet gewaagd is misschien een klein uit twee T-balken klungelig aan mekaar geknutseld metalen kruis met zicht op het water.'