Je keek,' zei de Marokkaans uitziende jongen dreigend tegen me. Het was in de tram. In zijn ogen was mijn 'kijken' agressie. 'Pas op jij.'
In het net verschenen boek 'Een kleine geschiedenis van de kunst' wijdt kunsthistoricus Jeroen Stumpel – vaste kracht bij het tijdschrift Kunstschrift – een hoofdstuk aan wat hij noemt ‘De fabricage van de blik’. Hoe kijken wij, en hoe beelden schilders dat af.
Het zijn de ogen die het hem doen. Jeroen vertelt van ‘het ontzag voor de geheimzinnige macht van geschilderde ogen’ die spreekt uit de ‘oogceremonie’ bij boeddhisten in Sri Lanka. Wanneer de ogen van het beeld worden aangebracht moeten niet-betrokkenen de ruimte verlaten. De schilder kijkt het beeld ook niet recht in het gezicht maar van opzij en wordt na zijn werk geblinddoekt de tempel uit geleid. Het eerste voorwerp waar zijn ogen dan op vallen wordt vernietigd.
‘t Is waar, we zien overal ogen. Ze dreigen, maar lokken ook aan, zoals koplampen. Of reclames voor Omo.
Mooi is Stumpels introductie van de Maestá, de vorstelijke blik recht van voren, die de onderdaan in het gezicht kijkt, waar hij ook is in de ruimte, terwijl men om hem heen de ogen afwendt of neerslaat. Je kunt zo'n blik niet ontlopen.
En dan komt in dit hoofdstuk de 'blik omhoog' op religieuze schilderijen, die verdween, maar nu weer terug is - voeg ik toe - op het voetbalveld, waar een doelpunt standaard gevolgd wordt door een blik naar het opperwezen, ver boven het stadion.
Een boek vol vergezichten.