Van jongsaf leer je dat het gezicht dat je in de spiegel ziet dat jij dat bent. Geen twijfel mogelijk. Of toch? Immers, wie zegt dat jij dat bent en niet heel iemand anders.
Zo werd Hans Arp bekropen door een niet te stuiten twijfel aan zijn spiegelbeeld. Zoals beschreven in het gedicht 'Het kind van een stip', uit zijn Logbuch eines Traumkapitäns (1965), te vinden in de bloemlezing 'Zingend blauw', gekozen en vertaald door Antje Lohse en Ria van Hengel:
"Hij weet niet hoe hij eruit ziet./ Voor de duizendste keer/ gaat hij voor zijn spiegel staan/ maar hij ziet zichzelf niet in de spiegel./ Hij heeft zichzelf nog nooit gezien./ Maar hij wil weten hoe hij eruitziet./ 'Hoe zie ik eruit./ Zie ik eruit/ als een grijze spin die een ommetje maakt/ die af en toe ten afscheid zwaait/ omdat hij met zijn lange tenen/ aan een kleverige luchtstrook/ blijft plakken./ Zie ik eruit als een stropdas/ die aan iets hangt./ Zie ik eruit als een krankzinnige wandelaar/ die aan één stuk door wandelt en meandert/ zodat zelfs de vrolijke beekjes/ zich voor hem uit de voeten maken/ ver ver weg/ naar de godsakker van de beken van zand en vloeiblaadjes.'/ Telkens weer gaat hij voor de spiegel staan/ in zijn spiegelzaal/ verbrijzelt spiegels zonder zichzelf te zien./ Hij huilt wanhopig:/ 'Zie ik er helemaal niet uit./ Ben ik onzichtbaar./ Ben ik een stip./ Ben ik minder dan een stip./ Misschien ben ik het kind van een stip/ dat voorgoed kind blijft./ Ja daarom zie ik mezelf niet in de spiegel.'/ Hij gaat weer voor zijn spiegel staan/ ademt erop en neemt hem af met een zeem./ Het helpt niets./ Hij kan zichzelf niet zien./ Hij begint luid te snikken./ Desperaat van hopeloosheid/ rent hij naar buiten./ Niemand ziet hem."