Bij een zomergriep, zoals ik die nu heb slaat het linksaf of rechtsaf zonder dat er een peil op te trekken is. Koorts, waterstromen uit neus en ogen. Onbedaarlijke niesbuien begeleiden de verwarring. En zo kom ik bij de levenslange strijd van Lodewijk Van Deyssel tegen het vliegeneuvel.
Biograaf Harry Prick legde het me eens precies uit en deed me het sprongetje voor dat de schrijver maakte bij het openen en sluiten van zijn kamerdeur, opdat daarbij geen vlieg zou binnendringen.
Ook te vinden in het onmisbare 'De schrijfcassette van Lodewijk van Deyssel'. In 1899 was er al een 'vliegentent' waarin hij met stoel en tafel kon zitten werken. Er mochten ook drie vliegen in. 'Want men mag de natuur toch niet geheel uitsluiten', en hij noemde deze drie vliegen Juno, Jupiter en Venus.
En schrijft: 'Ik heb zoo even aangewend het psychische middel der gelatenheid, onverschilligheid of ongevoeligheids‑dwang. Een vlieg kwam op het hoofd. Ik hield het onbewegelijk, kijkend op den sekonden‑wijzer hoe lang het zou duren. 1e minuut bleef hij, eerst op het haarhoofd morrelend en kriebelend, toen om het oor heen, toen op den linker wang, eindelijk onder den neus boven op den snor, toen onder den snor. Nu kwam de gedachte, dat die vlieg wellicht smetstof op de vochtige lippen zou brengen, ‑ de houding veranderde, ik gaf het op en brieschte de vlieg weg.'
En dan: 'Verder wuif ik, bij het uit‑ en ingaan van de kamer, met hand of zakdoek, en voeten, om de vliegen te verwijderen. Bij het uitgaan van de kamer, klap ik eerst even snel met de deur, om de vliegen, die er tegen aan mochten zitten, op te jagen, opdat zij niet, door het plotseling wuiven, terwijl de deur open is, geheel in de war, tegen de wuivende hand in de kamer mochten binnenvliegen.'