Willem Kloos van wie minstens drie regels voortleven: 'de zee in eindeloze deining', 'bloemen in den knop gebroken' en natuurlijk 'Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten'. Alsook de opmerking dat hij wel van de natuur hield, 'maar je moest er wel wat bij te drinken hebben'.
Vantilt brengt eind deze maand het boek 'O God, waarom schijnt de zon nog' uit over de koning der tachtigers Willem Kloos en een herdruk van zijn Verzen (1894). Kloos die aan de drank ten onder ging en nog voortvegeteerde tot 1938, verzorgd door Jeanne Reyneke van Stuwe. En ik herlees zijn Verzen. Wat nu treft is zijn wenen. Een verloren manier van uitdrukken. Mij ontsnapt op onvoorspelbare momenten weleens een traan die ik snel wegpoets, soms ook 'schiet ik vol' of 'zit er tegenaan' maar daar blijft het bij. Voor een vorm moet ik bij dichters als Kloos zijn. Met een gemoed dat soms overloopt. En zie, hij weent:
Ik ween om bloemen in den knop gebroken/ En voor den uchtend van haar bloei vergaan,/ Ik ween om liefde, die niet is ontloken,/ En om mijn harte dat niet werd verstaan,
Gij kwaamt, en 'k wist ‑ gij zijt weer heengegaan.../ Ik heb het nauw gezien, geen woord gesproken:/ Ik zat weer roerloos na dien korten waan/ In de eeuwge schaduw van mijn smart gedoken:
Zoo als een vogel in den stillen nacht/ Op eens ontwaakt, omdat de hemel gloeit,/ En denkt, 't is dag, en heft het kopje en fluit,
Maar eer 't zijn vaakrige oogjes gansch ontsluit,/ Is het weer donker, en slechts droevig vloeit/ Door 't sluimerend geblaarte een zwakke klacht.