Ik kwam uit ‘Wonen in de Amsterdamse school (1910-1930)’ in het Stedelijk buiten met andere ogen. Geboren in de tijd dat huizen nog werden aangekleed als mensen, met onder- en bovenkleding. Zoals vitrage het ondergoed van gordijnen was.
Wie licht spreidt spreidt gezelligheid is van later, maar schemerlampen waren er al in overvloed, hangend, staand. Gezelligheid, maar neigend naar de griezelvariant. Bela Lugosi loert in de vele donkere hoekjes.
Weinig verschil met Biedermeier zou je denken en de neostijlen. Maar wat hier gebeurt gaat alle stijlen te buiten.
Stadsbeeldhouwer Hildo Krop kwam inderdaad uit een banketbakkersgeslacht. En wist dat weinig materialen kneedbaarder zijn dan die uit de bakkerij. Wat doe je als alles kan? Eendrachtig met rijke opdrachtgevers die ook op die combinatie van gezelligheid en 'betekenis' uit waren ontstond wonderlijke gekkigheid.
Ik blijf zoeken waar ze hun motiefjes vandaan haalden. Er zit veel seks in, alles golft. Net als in de bakstenen buitenbouw. Blob-architectuur avant-la-lettre. Met echo's van Arts & Craft, waarin niet langer de beperkingen van hout, steen en metaal de vorm bepalen maar alles z'n eigen gang gaat.
Veel natuur, het zwemt en vliegt alom. En dan die klokkengekte.. Steeds nieuwe cijfers. Geen genoeg krijgen van het uur van de dag. Waarom?
En zo beland je in de strijd tussen de Stijl en de Amsterdamse school. Als jongetje al begon ik in het Haags Gemeentemuseum bij de Stijlkleuren en rechte hoeken, alles tot heil des volks, tot ik in Amsterdam op vuilnisdag de vreemdste lampen langs de straat vond. Ik repareerde er een. Kunstig smeedwerk met een rokje dat steeds in de soep viel. Ik vond een vierkante reuzenvaas met Jugendstil beschildering.
En was verloren voor het evangelie van de opvoeders van Stijl en Bauhaus. Die wisten wat goed was voor de mensen.