Nu zijn brieven er liggen, moet ik terug naar de eerste ontmoetingen, op het kantoor van Thomas Rap, in 1972. Waar ik leerde: 'De uitgever is de natuurlijke vijand van de schrijver.' Toch zat hij daar alle dagen en voerde het woord, net als later bij andere uitgevers.
Mij was hij goed gezind. We deden radio. Maar toen ik bedacht dat hij een dagelijks 'radionachtboek' zou inspreken en ik bij hem, Loekie en Heere junior aankwam op zijn hoge Bijlmerflatje wist hij geen raad met de NAGRA-recorder. De zeer jonge Junior bediende hem tenslotte. Loekie luisterde als Indisch meisje graag naar de Country & Western die ik op de radio draaide.
Brieven heb ik nauwelijks met hem gewisseld. We namen op, op weg naar de urn van Jan Arends, toen Heere nog maar net durfde autorijden na zijn drankperiode. Stapvoets gingen we in een oranje mini. Bij mij thuis moest aanhoudend koffie gezet worden. In ruil nam hij altijd een appeltaartje mee of soesjes.
Later reden we in een bolide 's nachts met 130 over de Overtoom, spelend dat we in Brussel waren, waar W.F.Hermans gehuldigd werd. Hij, Heere, immers was 'de gesloten achterdeur van de Nederlandse literatuur.'
En dan schalde zijn stem over het Vondelpark, zoals toen ik hem interviewde over de jaren '60: 'Maatschappelijk gesproken louter vioolspel.' En dan: 'Het is altijd anderhalve man en een paardekop die wat doet en rest is brandhout voor de vuren en slechts geschikt voor de instandhouding van de soort.'
Heb ik het verhaal over zijn schrijversjubileum al eens verteld? In Krasnapolsky? Drinken moesten we!
Later, in de jaren van de Avonden moest ik met honoraria voor series bijspringen, toen hem opbrak dat hij principieel niet verzekerd was en Loekie ziek werd.
Vaak heb ik geprobeerd te bedenken hoe het moest zijn om Heere Heeresma te zijn. Als regel fabuleerde hij, en sprak in vloeiende zinnen. Als hij haperde had je kans dat hij waarheid sprak.