Het zijn de dagen. Beter dan plechtig herdenken blijkt weer precies oproepen hoe het was. De vader van Roel van Duijn was een keurige, 44-jarige Haagse accountant. In juli 1944 moest hij veertien dagen lang verplicht meegraven aan de Atlantikwall, in de duinen achter Ockenburg. Roel vond zijn dagboekje - met tekeningen - terug.
Dwangarbeid kon je het nauwelijks noemen. Met bus of tram kwamen de mannen uit de stad. Het loon bedroeg 28,50 in de week. Op de zwarte markt goed voor 18 eieren. Het is licht werk, betonnen paaltjes sjouwen, helm planten.
'Boomen dragen gaat voortdurend gepaard met uitkijken naar de etenswagen, die die middag niet komt. Om plm. 2 en een half passeert toevallig een militaire wagen met soep. Wij krijgen hiervan een portie. Mijn tinnen bord blijkt voor soep te ondiep, zoodat ik 3x een nieuwe portie moet nemen, zonder dat ik genoeg naar binnen krijg. Bovendien waait de vrij felle wind de soep van mijn bord, op mijn costuum, jas en in het gras. De soep was overigens wel goed, met peentjes, groene blaadjes, grutten en wat dingetjes vleesch erin.'
Er waren in de ploeg ook een 'neger' en een 'Indischman': 'De neger heeft de zaak vermaakt door bij 't sjouwen voorop te loopen, met een stok te zwaaien als liep hij voor een muziekkorps, ofwel plotseling de Duitse parade-pas aan te nemen, wat bij de soldaten veel hilariteit veroorzaakt. De Indischman heeft een witte zakdoek gebonden om hoed en kin voor de wind, wat een typisch effect geeft.'
Kortom, de Atlantikwall kwam er. Er werden 135.000 Hagenaars voor uit hun huizen verdreven. Maar Hagenaars bleven Hagenaars. En Roel in zijn introductie maar peinzen waarom zijn vader niet in het verzet ging. Dit dagboekje geeft het antwoord.
Gekocht op een verder niet bijzondere tentoonstelling over de Atlantikwall in het Haagse Museon.