Een douaneloods in Dover, 1933. Een uit Duitsland ontkomen joodse familie is in Engeland aangeland. Een negenjarig jongetje moet toezien hoe de twee grasparkieten van zijn grootvader - die tot dan toe wonder boven wonder de reis overleefd hebben - door de douane in beslag worden genomen. Hij zal ze nooit meer terug zien.
Zo staat het in De ringen van Saturnus (1995) van W.G.Sebald. Het jongetje is de latere dichter, zijn vriend Michael Hamburger. In 'String of beginnings', de herinneringen van Hamburger komen de vogels al ter sprake als de familie nog in Berlijn woont: 'Het mannetje, door mijn grootvader gefokt en getemd, kon niet alleen - Duits - praten, maar bracht ook zijn tijd meest buiten de kooi door, neergestreken op mijn grootvaders bril, of hij rolde de servetringen over de eettafel. Toen hij een vrouwtje had gekregen praatte hij niet meer.'
Hoe een détail het verhaal vertelt: de band met Berlijn was voorgoed verbroken.