Zette me op het spoor van het raadsel van de herhaling. Hoe werkt het toch? De mens arceert, hij trommelt. Herhaalt eindeloos patronen, met minuscule variaties. Denk aan Afrikaans slagwerk, minimal music, vingertrommelen. En wat? Hij wordt er high van, of ontspant. Mensapen doen dat niet, dat ritmisch zichzelf in trance brengen. Zover het uitwendige drummen. Nu het inwendige. Al raken de twee mekaar natuurlijk, Een veronderstelling.
Als Peter Roehr de afbeeldingen van koffiedrinkende
vrouwenmonden per 24 identieke foto's inlijst tot een bijna-
vierkant van 31 bij 30 of een filmpje van een nieuwe Autobahn (1965) veertien keer laat weerkeren, dan doet hij dat omdat hij weet dat de afbeeldingen identiek zijn, maar dat de waarneming ervan in het brein steeds zal verschillen. Dat merkte ik al kijkend. Roehr bewonderde Jan Schoonhoven. Motieven - bijvoorbeeld in vloer- of plafonddecoratie - uit de tijd van het oude handwerk herbergen altijd kleine verschillen, net als de patronen van Schoonhoven. Maar sinds de industriële productie van al wat ons omringt zien we voortdurend identieke motieven.
Hoe reageert het brein daarop?
Opmerkelijk, ten eerste accepteert het geen monotonie, het gaat aan het werk om er spanning in te brengen.
En ten tweede, nog vreemder het wordt vrolijk van die zelf
verzonnen variatie. Eigenlijk zijn we inwendige drummers. Selfkickers.