Busje komt zo

 'Busje komt zo' was een tijdlang de lievelings liedtekst van Wim Brands. Het is een antwoord op vele, zo niet alle vragen. Wat er ook gebeurt, dat busje komt.

 En 'zo' is taal uit het onuitputtelijke arsenaal van uitstel en geduld, waar nooit genoeg van is. Het 'even', het 'ogenblikje'. Inmiddels uitgebreid met 'dank voor uw geduld' en 'excuses voor het ongemak' (waar ook een liedje in zit).

 Ik vond het busje in de bundel 'En ieder zong zijn eigen lied' van Ton den Boon. Het busje is van het Sallandse duo Höllenboer en werd nummer een nummer 1 hit in 1996. Gerard Oosterlaar (die in de verslavingszorg werkt) schrijft de teksten.

 Ook van het liedje over twee verslaafden die op de methadonbus wachten die maar niet komt opdagen en dan tegen elkaar zeggen 'Het busje komt zo' en als de bus uiteindelijk wel komt opdagen ze er door onoplettendheid door doodgereden worden.

Klein gebrek geen bezwaar

 Wim Brands, die het best wist, had er plezier in mij in gezelschap te jennen met mijn doofheid. Ik verstond hem in een vergadering soms niet en dan riep hij 'versta je me nou? zie je hij verstaat me niet!'. In triomf want ik was zijn chef.

 Mijn onaangename vader was de eerste die zei 'je wordt doof, daar moet je wat aan laten doen'. Het hinderde hem./ Of ik er last van had interesseerde hem niet. Doofheid kan op weinig mededogen reken­en.

 Hoorapparaten zijn ondingen omdat het microfoontje achter het oor veel te ver van de sprekers vandaan is. Er komt allerlei vertroebelend geluid tussen de spreker en mij.

 Als je slechthorend bent moet je de mensen vragen te articuleren, maar dan gaan ze vaak tegen je loeien en dat helpt niet. Bovendien vergeten ze het na vijf minuten weer. Ik ga daarom zo dicht mogelijk bij sprekers staan, als het kan. Vergaderingen mijd ik. Ik heb zeer veel bijenkomsten met sprekers en voordrachten uitgezeten zonder iets te verstaan. Dan ga je naar achterhoofden en gezichten kijken of je laat je gedachten gaan. Mijn doofheid brengt ook een vervorming van het geluid mee, zodat ik muziek slecht kan volgen.

 Het is in mijn hoofd niet stil, integendeel, de buitenwereld komt heel gevarieerd binnen. Het hoge register, zwaluwen en merels doet het goed, het bouwen van stellingen en sirenes ook. Eigentijdse Hollandse brabbelspraak op radio of tv is nauwelijks te volgen. Ik zet de Belgen aan.

 Bij ons thuis in Zutphen kroop ik als vijfjarige onder het buffet (zoals een dressoir bij ons thuis heette) als de tante langskwam met haar 'koperen luistertrompet' zoals  Gerard Reve hem omschreef. Wij spraken ook over de ovalen plaatjes achterop de fietsspatborden van vroeger met SH erop. 'Ja, dat was ook mooi!'

De ijzeren dichter

 Wim Brands schreef over hem, Johnny van Doorn ging graag bij hem langs vanuit Amsterdam-Noord en ik maakte op 12 juli 2004 een radiobezoek aan zijn werkplek op Zeebu­rg. Een jaar later stierf hij.

 Een luwe zomeravond. Theo had verteld over zijn bezoeken aan de Hoogovens, waar hij materiaal vergaarde. Kleine dingen waar hij iets in zag. Hij klaagde over de oplopende schrootprijzen.

 Toen het helemaal donker was kreeg ik ten afscheid dit beeld­je. 'Kijk,' zei hij, terwijl het vuur achter ons flakkerde en knetterde tegen de zonsondergang. 'Als je het zo neerzet is het een non die omkijkt.'  

We zaten in zijn beeldentuin, een huttendorp met oude caravans en auto's bewoond door hippies en internationaal ongeregeld volk. 'Hij is okee' zei hij tegen ze, op mij wijzend. Ik mocht rondlopen.

 Daar woonde en werkte hij. Daar op Zeeburg kende hij ieder nachtelijk diergeluid. Hij vertelt ervan.

 Ik ging nogeens langs bij zijn galeriehouder in de Beemster, die zijn ergernis niet kon inhouden dat Theo zo vaak dingen weggaf. Dat was 'prijsbederf'.

 Ook het laatste restje Zeeburg zal binnenkort veranderd zijn in naamloze nieuwbouw.

 De opname is bewaard, luister maar.

Tags: 

Apeldoorns kanaal

 Verzinkend in de Verzamelde Gedichten van Wim Brands kom ik steeds aan het Apeldoorns kanaal terecht, tussen Eer­beek, waar ik een paar jaar woonde en Voorstonden waar hij vandaan kwam.

 Halverwege ligt het dorp Hall, waar ik een driedaagse boerenbruiloft meemaakte met dorpsgenootje Herman van der Velde. Op z'n Veluws heette dat een 'brullofte'. Waarom? vroeg ik.   

 'Omdat die zo brulln,' zei Herman.

 Het Apeldoorns kanaal werd druk bevaren. Elke kilometer een ophaalbrug. Evert Schut, kleinzoon van een papierfabrikant, en ik maakten een bootje van een kist en wat planken. Flink geteerd lieten we hem te water. Evert doopte hem 'pilente' wat volgens hem Veluws was voor waterhoentje. We wachtten bij de brug op aken. Schippers namen ons op sleeptouw naar de volgende brug. En daar wachtten we een boot terug af. Ik heb Wim dit wel eens verteld.

 Nu kom ik bij 'Gezelschap' uit de bundel Zwemmen in de nacht (1995):

 Opeens valt de nacht. We gaan/ naar binnen en doen het licht

 uit. Onze woorden verstommen,/ de motten verdwijnen

 We lopen naar onze kamers./ Waar we gaan liggen en

 tegen onszelf praten/ Zonder geluid.

Tags: 

Wim Brands

 Meer dan dertig jaar heb ik met Wim Brands samengewerkt. Hij heeft me veel over zijn jeugd in de IJsselstreek verteld, waar ik als kind ook gewoond heb. Ik weet van de IJsselbrug en de school waar hij op ging.

 Nu is er donderdag 6 april een avond over hem en zijn werk in de Roode Hoed, waarbij zijn verzamelde gedichten worden aangeboden. Ik zal daar niet zijn. Omdat het me te zwaar valt in het openbaar over hem te praten. Hij liet me zijn gedichten en stukjes vaak lezen voor hij ze doorstuurde. Eens, bij de presentatie van zijn laatste bundel noemde hij mij zelfs zijn beste redacteur. Hij was niet zuinig met loftuitingen, ook niet met het omgekeerde. Nog steeds loop ik met zijn dood en mijn herinneringen aan wat we meemaakten. Eens complimenteerde hij me dat ik het zo lang met hem had uit­gehouden. Wie me vraagt naar Wim verwijs ik naar zijn gedichten. Daar staat het allemaal in, zeg ik dan. Dit is 'Schaduwen' uit de bundel Ruimtevaart (2005):

 Ze naderden

mij.

 

Zonder schaduwen.

 

Het was nacht.

 

De schaduwen

zijn dan

vrij.

 

Zonder meesters

naderden ook

zij mij.

Tags: 

Dorpsgek

 Hier zou ik graag met Wim Brands over hebben gepraat. In de dorpen waar wij woonden had je ze. In Eerbeek heette hij Gait, zoals ze daar Gerrit uitspreken. Gait bracht kranten rond. Oude kranten.

 Kranten moesten bezorgd worden, in brievenbussen geduwd, huis aan huis. De mensen in Eerbeek begrepen dat en gaven Gait stapels oude kranten. Een krant moest dagelijks in een brievenbus vallen, dat het klepperde en dat je hem op de mat hoorde vallen. De datum deed er niet toe, of ze gelezen werden even­min.

 Hij werd vriendelijk gegroet: 'Moi Gait'.

 Eerder, in de stad Zutphen, waar ik zes jeugdjaren woonde en Wim later schoolging, zag ik aan de Ijsselkade de mon­gool die Harmen hee­tte. Hij hoorde bij de stoomtram die daar na de oorlog nog korte tijd reed.

 De mannen van de tram naar Deventer hadden hem een pet gegeven en een koperen toetertje, om te helpen bij het rangeren. Hij was er alle dagen druk mee in de weer. Harmen hoorde bij de stoomtram.

 Tot ik op een ochtend op de kade kwam en de tram verdwenen was. Opgeheven. Lege rails, de mannen waren verdwenen. Alleen Harmen liep er nog rond, met z'n pet. 

Tags: 

Schoolbord

 Wat ik nog miste in Voorlinden zijn de 'Fatigues' van Tacita Dean. Zes meer dan manshoge, metersbrede panelen met natuurgeweld, bergtoppen, zeestormen. Totale lengte vijftig meter. Vergankelijke hoogromantiek. Leunend tegen Caspar David Friedrich en Turner.

 Van Dean zagen Wim Brands en ik ooit in Tilburg de film over Michael Hamburger (1924-2007), de oude vriend die in W.G. Sebalds Ringen van Saturnus voorkomt. Die appelrassen kweekt aan de kust van Kent. Dean filmt bij voorkeur erg oude mensen.

 Ook Fatigues, gemaakt voor de Documenta(13) van 2000 en daar te zien in het trappenhuis van een oud belastingkantoor, gaat over vergankelijkheid.

 De titel duidt op haar zware reuma. Dit is haar laatste grote werk. 

 Wanneer de Fatigues opduiken in Voorlinden weet ik niet. Er is alvast een boekje te koop.

 Als kind vond ik het schoonsponsen van het bord een eervolle opdracht. Naar wat overbleef aan opgedroogde krijtvegen op het zwart bleef ik staren. Net als Tacita Dean, die donders goed wist dat ze haar tekeningen niet kon fixeren. Of de 'Fatigues' nog bestaan weet ik niet.

 Er zijn onduidelijke films op Youtube.

 Ook de bordewisser met de rode streep erin was magisch. 

 Op de schoolbordtekeningen zijn ook korte teksten te lezen, waar Tacita Dean toelichting nodig vond. 

Wim Brands en Kabakov

 Als Wim Brands iets af had stuurde hij het vaak naar mij. Stukjes voor de vpro‑gids, grotere stukken voor bladen, gedichten soms. De op den duur stilzwijgende afspraak was dat ik ze nakeek en aanvulde of verbeterde waar ik nodig vond. Kleinigheden, meer niet.

 Vaak wist ik waar hij het over had. We hadden plaatsen gemeen. Ik groeide op in Zutphen, waar hij schoolging en woonde drie jaar in Eerbeek, Hij kwam uit Voorstonden.

 De papierfabriek van Schut kenden we allebei. Ik door m'n schoolvriendje Evert Schut. Hij omdat zijn ouders er gewerkt hadden.

 Het beste antwoord blijft: 'Ach, dat weet je toch wel.'

 In 2014 werden zijn '50 beste gedichten' gebundeld bij de kleine uitgever Compaan in Maassluis. Nu zijn ze herdrukt door de net iets grotere Contrabas. Chrétien Breukers schrijft in z'n nawoord een paar keer: 'De poëzie van Wim Brands bevindt zich ergens op de grens tussen zeggen en zwijgen...'.

 Een enkele keer vroeg Wim me om een compliment: 'Goed stukje he?' Dan schreef ik in een zin terug wat ik er goed aan vond. Over dit toen nog titelloze gedicht in aanbouw zei ik 't is een gebed. Toen werd het 'Gebed van een zoon' (2010):

 Ik kijk naar Kabakovs man. Staand

op een ladder, zijn armen ten hemel.

 

En ik denk: dat ben ik.

Reikend naar mijn verre vader.

 

Laat dit dan mijn gebed zijn

 

If equal affection cannot be,

let the more loving one be me.

Tags: 

Apeldoorns kanaal

 Wim was een boerenjongen, dat zag je aan de manier waarop hij liep. Een beetje schuins. Hij werd geboren in Voorstonden, gemeente Brummen. Er staat een klein kasteeltje waarheen mijn moeder met mij achterop wel  fietste. Ik woonde in mijn vroegste jaren iets verderop, in Zutphen en later in het dorp Eerbeek, waar zijn ouders in de papier werkten. Het  Apeldoorns kanaal scheidde ons.

 Eerbeek, een paar kilometer voorbij Voorstonden telde zeven papierfabrieken. Toen hij geboren werd woonde ik al in Den Haag. We scheelden veertien jaar. Maar deelden de IJsselbrug en woorden als 'spoorsloot'. En hij kon me altijd nurks op z'n Veluws aanspreken: 'Zo Noordhoek..'.

 Met niemand heb ik ooit schreeuwende ruzie gemaakt behalve met hem. We stonden te schreeuwen midden tussen de mensen in het VPRO--beton. Rood waas voor m'n ogen.

 Tegelijk vond hij me ‘de beste redacteur’ en liet hij me z'n stukjes en zelfs gedichten nakijken. Dat ging zo: ik veranderde wat ik niet goed vond - een enkel woord, een zin hooguit -en stuurde het terug, met korte toelichting. Hij antwoordde nooit. Meestal ging de kopij dan zo door naar het blad waar het voor was.

 We waren het gloeiend eens over wat we met radio en televisie wilden. Maar de omgang met collega's viel hem vaak zwaar. En omgekeerd.

 Eens, het was bij een gesprek met Nop Maas in het Haagse Pulchri prees een dame hem om zijn 'empatische' manier van interviewen. Waarop Wim luidop komisch verzuchtte: 'Ja, eigenlijk zou ik altijd op de televisie moeten zijn.'

 Een van m'n mooiste complimenten was zijn opmerking dat het toch een mirakel was dat ik de vriendschap zoveel jaren had volgehouden.

Tags: 

Wim en hond

 We rijden al vele jaren bij het begin van de zomervakantie naar een kleine plaats in Overijssel, achter Goor, waar de hond van Wim in een dieren­pension logeert als zijn baas en bazin naar het Zuiden gaan. Het wordt lang tevoren besproken. Monique weet het, ik weet het, en het meest van allen, weet de hond het. Dat merk ik als ik 's ochtends vroeg de kade kom opgereden.

 Daar staat Wim, met de hond en zijn lijn, en zijn dekentje.

Eén keer piepte de hond toen ie me zag, want ik ben verbonden met deze jaarlijkse reis en hij zag de bui hangen. Maar na een berisping van zijn baas zweeg hij. En berustte. Waar ik bij was heeft de hond nooit geblaft.

 Deze reis is uitgestippeld. Wim heeft een print gemaakt van een ANWB routebeschrijving en zal me, zoals ieder jaar onderweg vertellen waar ik moet afslaan. We volgen de A1 in de richting Apeldoorn/Hengelo en bespreken de literatuur, de wereld en de mensen. Bij afslag 28 wordt het menens. Van de snelweg af. En nu? Of het aan mij ligt of aan de ANWB, maar ieder jaar weer verdwalen we, ergens tussen de afslag 28 en de stad Goor.

 Wim heeft geen rijbewijs. De routebeschrijving is hem heilig. Maar die zegt nu weer - zoals elk jaar: ga na 450 meter rech­tsaf en volg Provin­ciale weg (N347) richting Goor.

 Was dit nu 450 meter? vraagt Wim. Nergens een afslag te bekennen. De hond zit muisstil achterin. Het wordt nu tijd Monique te bellen. Alles gaat immers goed. Alleen geen afslag. En zo rijden we - net als ieder jaar ‑ het centrum van Goor binnen, belanden op een erfje en moeten terug. Maar waarheen? Het hondenpension wordt gebeld dat we iets later komen, of ze dan nog open zijn?

 Ga na 8,4 kilometer linksaf de Haaksbergerweg (N347) op richting Haaksbergen. Heb jij een bord Haaksbergen gezien? Nee. Maar daar is het kanaal. En het ligt toch aan de andere kant van het kanaal. Ik rij naar de brug over het Twentekanaal. Wim bestudeert de routebeschrijving. Tweede afslag op de rotonde richting Haaksbergen. Dan moeten we nu op N 740 zitten, richting Neede. Wacht even. Nog een keer om die rotonde heen en jahoor, Neede.

 Als we eindelijk het terrein van het pension oprijden piept de hond zacht.

 Stil.

 En laat zich geduldig afvoeren. 

Tags: 

Pagina's