Dat de huizen vuil waren, de huizenrijen vol gaten en autowrakken. Niets geschilderd sinds de bouw, alles zwart van fabrieksrook en afgeschilferd. Zeker in Gent. Hoe wie zijn shots krijgt daarbij zijn verstand bewaren kan en heel precies de woorden vindt voor wat hij is en ziet, dat bevreemdt het meest. Dit is Huizen uit het vroege 'Oogsttijd':
'Huizen, lange aaneengesloten rij/ Huizen van verleden, ver en nabij/ Maar allen gevuld met duister/ Aan ramen klevend waar ik luister:
Aan een huis langs water, langs riet/ Waar ratten zitten, waar wij samen/ Waren, waar wij hoopten op verschiet./ Huis vol schaduw nu, vol namen.
Verdieping in een grootstad, vol/ Van een enkele geur: mijn pijn./ Huizenzwam van mijn jeugd/ Vol roddel en woordenloos venijn
Tot stad aaneengekleefd./ Een klein huis aan de rand ervan/ Waar ik wisselvallig heb geleefd/ En dat ik altijd vinden kan
Ook nu elk ander pad verdwenen is./ Klein huis, wanneer ik terug kom/ - Dat is: misschien, en dan te laat,/ Beschaamd, berooid, met stille trom
Zal, doorheen dodenmist en as,/ in de lage kamers iets nog/ Mij herinneren aan wat was?'