Huizen

 Ik ben geen junk geweest, nochtans lees ik Jotie 't Hooft (1956-1977). De verzameling Junkieverdriet werd opnieuw herdrukt. En de vraag rijst, al lezend, of ik dat wel kan lezen. Immers, hooguit weet ik iets van de omstandigheden waaronder. Zijn werk stamt uit de vuile tijd.

 Dat de huizen vuil waren, de huizenrijen vol gaten en autowrakken. Niets geschilderd sinds de bouw, alles zwart van fabrieksrook en afgeschilferd. Zeker in Gent. Hoe wie zijn shots krijgt daarbij zijn verstand bewaren kan en heel precies de woorden vindt voor wat hij is en ziet, dat bevreemdt het meest. Dit is Huizen uit het vroege 'Oogsttijd':

 'Huizen, lange aaneengesloten rij/ Huizen van verleden, ver en nabij/ Maar allen gevuld met duister/ Aan ramen klevend waar ik luister:

 Aan een huis langs water, langs riet/ Waar ratten zitten, waar wij samen/ Waren, waar wij hoopten op verschiet./ Huis vol schaduw nu, vol namen.

 Verdieping in een grootstad, vol/ Van een enkele geur: mijn pijn./ Huizenzwam van mijn jeugd/ Vol roddel en woordenloos venijn

 Tot stad aaneengekleefd./ Een klein huis aan de rand ervan/ Waar ik wisselvallig heb geleefd/ En dat ik altijd vinden kan

 Ook nu elk ander pad verdwenen is./ Klein huis, wanneer ik terug kom/ - Dat is: misschien, en dan te laat,/ Beschaamd, berooid, met stille trom 

 Zal, doorheen dodenmist en as,/ in de lage kamers iets nog/ Mij herinneren aan wat was?'

Tags: 

Frans Masere­el (1)

 Modern, dat was het woord. Bij de Gentse liefdesbrieven-expositie stuitte ik opeens op de houtsnijder Frans Masereel (1889-1972). Die ik als veertienjarige voor het eerst zag - in Brugge - en wiens werk me bedwelmde.

 Als huizengek in aanleg zag ik opeens hoe de moderne grote stad - de 'grootstad' - en zijn bewoners in de jaren twintig een levend geheel werden. Zo zag de wereld van Paul van Ostaijen eruit. Trams, treinen, staal, beton en glas in vloeiende persp­ectieven en o zo 'ruimtelijk'. Nu eens omhoog reikend, dan weer vanuit de hoogte gezien.

 Wan­hoop en de nieuwe tijd tezaam, dwars door de oorlog, als bij Van Ostaijen. De wanhoop van het moderne. Maar met welk een gebaar. Er zijn echo's van Oscar Jespers en Gust Desmet, tot en met Jotie 't Hooft.

 En nu kreeg ik in Gent een antwoord op de vraag 'wie was Frans Masereel'. Hij werd aan de kust geboren, in 1889 in Blankenberge. Groeide op in de fabrieksstad Gent toen ze daar nog Frans spraken. Deed mee aan de arbeidersstrijd. Leerde etsen en kreeg oog voor 'le spectacle des hommes en des choses'. En trok op zijn twintigste naar Parijs, waar hij dichtbundels illustreerde van oa. Emile Verhaeren.

 Tijdens de oorlog vluchtte hij naar Geneve en raakte bevriend met Stefan Zweig en Romain Rolland. Maakte veel over de slagvelden. Zijn bundels 'Debout les morts' en 'Les morts parlent' gingen de wereld rond.

 Maar wat zou ik graag zijn op z'n Middeleeuws gemaakte 'Livre d'heures' zien, zijn 'Urenboek', een gedroomde autobiografie in 176 prenten, in hout gesneden. Masereel is bekend van z'n geëngageerde prenten, maar er is zoveel meer. 

Jotie T'Hooft (1956-1977)

 Werd maar 21 jaar oud. Maar in die paar jaar heeft hij onwaarschijnlijk veel geschreven en belezen was hij ook. Niettemin is over zijn junkieleven eindeloos gepubliceerd en over zijn poëzie en proza weinig en niet best.

 Terwijl de junk T'Hooft een van de zeer weinigen is die erin slaagt zijn toestand werkelijk goed vorm te geven, zo dat er eigenlijk twee Jotie T'Hoofts waren, de junk en de schrijver die hem beschreef. Dat wist hij bliksems goed want hij was uitzonderlijk intel­ligent. Zodat je in zijn werk vaak die twee figuren tegenkomt: het reddeloze geval en de toeziende, beschouwende 'vriend'. Zo ook in 'Het jaar donderdag' titelverhaal van een door hem persklaar gemaakte maar bij zijn leven nooit verschenen bundel, die zo begint:

 'Enige jaren geleden toen alles nog rustig was en de dagen loom als zomerse koeien aan elkaar schoven had ik een vriend wiens grootste vertier erin bestond op een met drek besmeurde zolder in een spiegel te zitten staren mompelend: wat ben ik mooi. Is dat zo, nu mijn handen woeliger mijn haren langer mijn ogen stommer mijn woorden harder mijn tranen heter mijn kussen dieper mijn lul groter mijn broeken smaller mijn gedachten grijzer zijn geworden (...)

En dat eindigt met een beschouwing over de dagen van de week: 'soms trouwde ik en soms weer niet. het was een gek jaar dat jaar, met al die donderdagen.' 

Tags: 

Jotie T'Hooft

 Op de vrijmarkt van de zg. Koningsdag vond ik tussen de troep een smetteloos, ongelezen exemplaar van het Verzameld proza van de Vlaamse dichter (1956-1977). 

 En las wat hij schreef in zulke jaren als 1973, toen hij heel alleen, te voet, slapend in hooibergen rondtrok over het West-Vlaamse platteland en een nooit verschenen bundel schreef: 'Het nut van het openbaar vervoer'. Daarna kwam nog 'Het jaar donderdag'.

 'Hij keek rond naar een portiek om, uit de beschutting van de wind een sigaret op te steken, maar er was er nergens een te bekennen. 'Op het platteland zijn geen portieken', dacht hij en keek naar de lage, grauwe, gesloten huizen. De hemel was strakgrijs, en waar hij ook keek zag hij hetzelfde; het was gewoon te doorzichtig-weemoedig om waar zijn, zodat hij een vrolijk wijsje begon te fluiten; hij had nooit van te extreme decors gehouden.'

 T'Hooft was een junk die helder kon zeggen wat er met hem aan de hand was: 'En weer, weer kwam de onrust in hem op. Zijn keel was droog, hij zoog voortdurend zijn kaken naar binnen. Onrust. Hij wist niet waar hij was, hij wist nauwelijks wie hij was, steeds, steeds weer die godvervloekte spanning. Hij had zin om aan de kant van de weg te gaan zitten, maar daarvoor was het te nat.'

 Intussen schrijft hij brieven aan een vriend in Gent, zijn band met de wereld. Maar waar vind je in een dorp een postzegel? 'Hij besloot om aan de eerstvolgende boerderij onderdak te gaan vragen. Hij stapte het erf op. Het rook er naar mest, zodat hij goedkeurend knikte, de regisseur verstond zijn vak.'

Tags: