De trede

 In de trap van het Zutphense Luxor Theater zit een kapotte tree. Fotograaf Fran van der Hoeven zag het en vroeg naar mijn hernia, en ja, het was lastig beklimmen daar. Hem deed die tree onmiddellijk denken aan Kuifje en De juwelen van Castafiore waarin precies zo'n tree een sleutelrol vervult.

 De tree - le marche - komt steeds weer in beeld waardoor de spanning opbouwt. Iedereen valt er een keer over, of bijna, Nestor als eerste. Je wacht op de volgende val. Meneer Bollemans - in het Frans M. Boullu - zal de tree komen repareren, maar dat schiet niet op. Volgen legendarische plaatjes van meneer Bollemans die z'n krantje leest en zich afvraagt waar de mensen zich zo druk om maken.

 Haddock belandt in een rolstoel.

 Meesterlijk is de Nederlandse vertaling van Bob de Moor - ik heb de hele equipe ontmoet aan de Avenue Louise 162.

 Bij Hergé zie je hoe uit een kapotte traptrede binnen 62 pagina's eerst een running gag en vervolgens een strijd met het noodlot kan ontstaan.

 Wat gebeurt er? Meneer Bollemans komt nog even terug naar Molensloot om te zeggen dat de cement onder de nieuwe tree nog nat is. Te laat.

 Hoeveel valpartijen de traptree van Luxor al heeft opgeleverd is onbekend.

Tags: 

Moderne kunst

 Wat is en blijft er zo grappig aan moderne kunst? In cartoons komt het onderwerp altijd weer terug. Het begon in Amerika bij Steinberg en anderen, en werd een standaard onderwerp. Marcel van Eeden weet er weg mee en laatstelijk vooral Gummbah.

 Die van geen ophouden weet. In zijn meta-cartoons. vol gezwijmel van kunstenaars en adepten. 

 Ooit was het 'dat kan m'n zoontje ook', wat veranderde in 'je mag er in zien wat je wilt'. Rorschach-vlekken doemden op. Wat je erin zag zei iets over jou. Daarna kwam de openlijke agressie, die zich bij VVD en PVV-politici uitte in het schrappen van subsidies.

 Een verhaal apart is Hergé. Ik was bij hem in Brussel op de Avenue Louise 162 en daar, in zijn werkkamer aan de achterkant hingen de moderne schil­derijen en beeldhouwwerken die hij verzamelde. Ooit wilde hij zelf kunstenaar worden. Toen het strips werden veranderde de schilder Georges Remi zijn naam in Hergé (Remi, Georges).

 In zijn laatste, unvollendete 'Kuifje en de alfa-kunst' (1987) is een kunsthandelaar van plan Kuifje te doden,  in polyester te gieten en als kunstwerk te verkopen. Strip en kunst ineen, heel letterlijk. De schetsen en wat dialoogregels werden later uitgegeven. De trekst bij het plaatje, waarop Jansen en Jansens binnenkomen terwijl Haddock de letter H (van Hergé, lijkt me) in handen heeft: 

JANSEN: Nee maar! Waar komt dat vandaan? Waar dient het voor?

HADDOCK: Het is een H. Het dient nergens voor!!! Het is Alfa-kunst, dat is het! En het dient nergens voor!

JANS(S)ENS: Aha! Ah ja! Ah! Ha, ha, ha, Ja, ja.

De wraak van Raskar-Kapak

 De Inca-mummie Raskar Kapak uit Kuifje en de Zeven Kristallen Bollen en het vervolg De Zonnetempel (1946-1948) achtervolgde me. Wat ik niet wist reikt Henk Beentje me aan. Het verhaal van de laatste Incakoning. Zoals in 1959 opgerakeld in een BRT-jeugdserie, waar hij Manko Kapak heet.

 Bij Hergé wordt zijn graf ontdekt door de Sanders‑Hardmuth expeditie, waaraan ook professor Zonnebloem deelneemt. Zij vinden de schat van Raskar-Kapak.

 Dan volgt de wraak van de Inca 'hij‑die-het‑vuur‑van‑de‑hemel‑ontketent'. De ontdekkers worden getroffen door een geheimzinnige ziekte. Zijn mummie wordt bewaard door Hippolytus Bergamot maar komt 's nachts tot leven als hij kristallen bollen met een magisch gas erin gooit naar de geleerde grafschenners.

 In De Zon­netempel blijkt dat Zonnebloem moet sterven omdat hij zijn armband van Raskar Kapak draagt. Hij wordt ontvoerd naar Peru door de laatste Inca-sekte.

 De namen van de expeditie zijn vintage Hergé: Anton Sanders (1908‑1961), Hippolyte Bergamot (1893‑1955), vriend van Zonnebloem, Jacques Clairmont (1905‑1968), Felix Cantonneau (1898‑1948), Marc Charlet (1900‑1999), Armand Laubepin (1898‑1953) en Bruce Hornet (1893‑1983). We treffen ze, geslagen door waanzin in een kliniek, elke dag op het zelfde uur.

 Dan komen Haddock en Kuifje bij de Zonnetempel waar Zonnebloem moet sterven. Tot Kuifje een zonsverduistering voorspelt en daarmee de Inca's overtroeft. Vreemd, de Inca's wisten alles van zonnestanden, maar dat wist Hergé ook wel. Haddocks confrontaties met de spuwende lama's blijven onvergetelijk. 

 Waar bleven de ontdekkingsreizen? Het Meten van de Wereld van Daniel Kehlmann was een laatste eerbetoon. Blijft over Peter Kuipers Munnike op een gesmolten Noordpool.

Hergé en het detail in 1977

 Gisteren bracht de postbode - die altijd tweemaal belt - een nieuw nummer van het tijdschrift Furore van Piet Schreuders, dat bij nader bekijken veertig jaar oud blijkt en gedateerd op april 1977. Waarom?

 Een zeer lezenswaard nummer, met onder veel meer een stuk over Pulp boeken en hun makers en illustratoren, een gesprek met Ringo Starr over wat te doen na de Beatles en vooral een bezoek aan Kuifje-tekenaar Hergé en zijn kompaan Bob de Moor, door Joost Swarte, Ernst Pommerel en Schreuders.

 Waarom? Op de dag dat de Fransen op het verleden zullen stemmen, net als eerder de Amerikanen en de Engelsen heeft Schreuders haarfijn aangevoeld: wie niet weet hoe verder, gaat terug. Hergé en zijn kompaan Bob de Moor leggen uit hoe hun pagina's ontstaan. Hergé half in Brussels-Vlaams - hij komt uit Etterbeek, zijn vader was Franstalig, zijn moeder Vlaams - en Frans, wat onweerstaanbaar werkt.

 Dit gaat over het detail. Hergé: 'Natuurlijk, wij zijn Van Eijk niet. Dat zal ik u direct zeggen. Ge moet het goed zien. Maar als u dat tafereel van Van Eijk ziet, ziet ge eerst alles tezamen. Als ge voor bij komt, ziet ge de klein-klein-klein dingskes, kleine bloemekes en van alles. En de details van de kleine bloemekes. Wel dat is, ik denk, in onze tekeningen het zelfde ding. 't Is te zeggen: het is leesbaar. Ge kunt eerst alles in een oogopslag zien, en ge kunt nabij komen en de details zien. Maar ge moet eerst de ambiance zien om te kunnen lezen! Eh, Bob? De details moeten in de tweede rang komen. Eerst den ensemble, dan de details.'

 En verderop: 'Si vous donnez la même importance a tous les details ca devient illisible. Ge kunt het niet lezen; waar moet ge beginnen? Ge weet het niet 't Is toch : ge vertelt een histoorke - een histoorke! - dus, ge moet klaar zijn, klaar, eerst en vooral.' En zie, daar heb je de klare lijn..

 De enige stijlbreuk is de prijs op het omslag: 10 euro. In de erkende handel natuurlijk.

Paul d'Ivoi

Mijn recept voor lichte koorts. Het mist in Londen, je kunt je uit een zeppelin laten zakken aan een lang touw en binnendringen in een ambassade, zonder gehoord te worden. Je zeppelin blijft geluidloos boven je hangen in de mist.

 D'Ivoi kende ik van m'n grootvader. Een vergeten Jules Verne-pendant die reeksen jongensboeken schreef. Beelden van de wereld van vlak voor WOI. De luchtoorlog is op komst. Gevechtszeppelins worden vertoond voor de Duitse keizer en verongelukken.  En dan nadert het geheime wapen van de Engelsen, 'Miss Widow', het Spookluchtschip (1910):

 'Neen, de hemel boven hen is niet meer eenzaam. Een zwarte stip verplaatst er zich met onberekenbare snelheid in de seconde. Het voorwerp nadert, neemt grooter afmetingen aan. Vaag kan men het onderscheiden. Het heeft naar het schijnt de gedaante van een sloep waar bovenop afdeelingen zijn geplaatst, die den vleugelslag regelen naar de kracht van den wind.

- Wat is dit voor een machine?

Het snelt voort met de snelheid van een meteoor, honderden kilometers per uur zullen later de specialisten zeggen van de aviatuur.'

 Met Hergé heb ik nog over Paul d'Ivoi gesproken. Ook hij had ze als jongen gelezen en in z'n Kuifjes gebruikt.

Ma Loute

 Wat slapstick vermag! Net zag ik Ma Loute, de uitzinnige film van Bruno Dumont, waarin Hergé Fellini ontmoet, terwijl zich tegelijk gruwelen afspelen. Aan zee, de kust bij Calais. Waar rond 1900 nouveaux riches villa's bouwen en straatarme vissers proberen in leven te blijven.

 Het toerisme is nieuw in die jaren. Men zwijmelt om het natuur­schoon, de geneeskrachtige zeelucht. Maar o die rauwe visserslui. Er verdwijnen toeristen. Het politieduo dat ze moet opsporen blijkt een uitvergroting van Jansen en Jansens. De slapstick ontaardt, de idioot dikke commissaris blijft vallen. Als zo iemand vaak genoeg valt wordt het weer leuk. Op de goeie manier over the top.

 In Nederlandse kritieken werd gezeurd over de 'typetjes' die de film bevolken. Ik ben zo vrij dat anders te zien. De rijke familie Van Peteghem uit Tourcoing die de 'Egyptische' villa aan zee liet bouwen is zeer Belgisch en bestaat uit uitgekiende stripfiguren. Dumont is kennelijk een stripkenner.  De zomerkledij is geheel in stijl.

 De vissersfamilie komt dan weer uit Haagse school schilderijen van Mesdag. En als ze kannibalen blijken verbaast je dat niet, waar zouden die toeristen anders blijven. En dan is het niet grappig meer.

 Dumont is een kenner van het vroege toerisme, de vrijetijdsbesteding van de stadse rijken rond 1900 en ook de levensstijl van de kustbevolking sinds overoude tijden. Die twee botsen. in Ma Loute - de naam van de vissersjongen die het drama draagt. Noem het gruwelslapstick.

Tags: 

China gezien rond 1910

Niets fascinerender dan lang dode mensen die je aankijken uit een verleden, in een ver land. Zonder zelfs maar te weten dat ze je aankijken. Zoals vanmiddag op de foto’s van China in het Museum van Volkenkunde in Leiden. Van Japan naar China .

 Om precies te zijn de zeldzame vroege Chinese films en foto's, rond 1910 door Westerlingen gemaakt. Die niet alleen de Chinezen laten zien, die nieuwsgierig of angstig wegduikend naar de vreemdeling met zijn onbekende apparaat blijven staren, maar tegelijk ook de blik van de Westerse fotografen. Die je niet ziet. Er is een enkele Westerse diplomaat die in vol ornaat in een draagkoets stapt.

 Dat zie je op een verzameling van de allereerste filmopnamen van China in 1903-1904 gemaakt door de Fransman Auguste Francois, consul in China.

 Een reeks films waar ik niet kon ophouden naar te kijken. Ieder detail is bezienswaardig: houdingen, bezigheden, gezichtsuitdrukkingen, attributen...

 De Chinezen in deze film, meest op drukke stadspleinen straten zijn opgewekt en druk in de weer met hun dagelijks leven. Draagkoetsen torsen. Zware manden dragen met een juk. Er is veel volk op straat. De kinderen worden vrijgelaten en zijn wel verlegen maar ook zeer nieuwsgierig.

 De standaard haardracht voor mannen is de gevlochten staart. Verder geschoren tot achter de oren. Je ziet een kapperssessie. Tussendoor wordt opium geschoven en gedanst.

 Vergeet niet dat dit de tijd kort na de Boksersopstand (1900) is, de opstand tegen de Westerse inmenging in China, waarover ik al jong las bij Paul d'Ivoi in zijn jongensboek 'Krekel bij de boksers in China'. Keizerin-regentes Tsu Hsi (Cixi) komt er ook in voor, die de opstand steunde. In het boek stonden prenten van zendelingen die gruwelijk gemarteld werden met p­ikhaken.

 Met Hergé, die het boek ook kende en gebruikte voor zijn Kuifje en de Blauwe Lotus heb ik er nog over gepraat.

 De Boksersopstand wekte onrust in het Westen. Er kwamen fotografen en journalisten. Diplomaten fotografeerden. Daar hebben we deze beelden aan te danken.

Tags: 

Japan Modern

 Mooie dubbelzinnige titel voor wat nu te zien is in het Rijks­museum. Het oude Japan ken je van de prenten, liefst de seks-varianten en dan de landschappen, bruggen, boten en Mount Fuji. De moderne tijd viel Japan binnen met de aardbeving van 1923, die heel Tokio verwoestte. De nieuwe stad die daarna verrees is nu te zien op de prenten in het Rijks.

 Modern, jaren '20. Waarom is het me zo vertrouwd? Ik weet het, onze striptekenaars, van Hergé tot Joost Swarte hebben daar hun klare lijn vandaan en hun liefde voor 'moderne'  architectuur, treinen, trams, auto's.

 Wanneer je de prachtige menigte bekijkt die zich verdri­ngt voor de eerste metrorit in Tokio (1927), de elegante dames met hun pothoedjes, bontkragen en hakken, de smetteloze heren met hun hoeden, de brave kinderen. De baseballwedstrijden, het midgetgolf of het bioscoop­publiek. Het lijkt of iedereen meespeelt in een Westerse film.

 Stilistisch is het soms in de oude prenten-stijl, maar ook Westerse moderne kunst is in de prenten-industrie doorgedrongen.

 Veel prenten van eigentijdse vrouwen, Geisha's zijn er nog, maar ze roken nu sigaretten.

 Het hoofdstuk make-up is zeer uit­gebreid. Je krijgt tuitmondjes te zien, pruillippen en wufte coctaildrinksters - met kers!. Pothoedjes ook, zeker. Berlijn jaren '20 in Tokio. Kortgeknipte koppies alom.

 En dan de portretten van in zichzelf gekeerde piekeraarsters. Piekeren als een vorm van emancipatie. Alles uit de unieke verzameling van Elise Wessels. Later meer.

Tags: 

Mark Smeets nadert

 De striptekenaar (1942-1999) die aan alle wetten van zijn discipline ontsnapt. Beeldkaders, tekstballonnen, potlood en inkt. Die links onderaan begint en rechtsboven weer een ander verhaal onderneemt. Alles eindig.

 Op 3 juni as. opent in Teylers Museum in Haarlem een tentoonstelling van zijn schetsboeken en andere onafheden. Ter gelegenheid van de Haarlemse stripdagen en de verschijning van De triomf van het tekenen, het grote Smeetsboek. Waaruit alvast zijn contact met zijn idool Hergé, van wie hij diverse zeer vriendelijke brieven kreeg, net als van Franquin. Hergé schreef dat hij Mark op technisch gebied niets meer te leren had. En op de vraag of Mark hem eens zou mogen ontm­oet­en, antwoordde hij bevestigend.

 Daar, in het heilige der heiligen aan de Avenue Louise 162 in Brussel, trof Mark hem in 1971 druk in touw voor een nieuw Kuifje avontuur, Kuifje en de Picaro's. Het gesprek verliep daar­door enigszins stroef, want Mark was vooral weg van Hergé's vroegere werk en wilde liefst de originele tekeningen van De Blauwe Lotus zien.

 'Tsk, tsk,' zei Hergé toen hoofdschuddend. En Mark achteraf: 'Waaruit ik kon opmaken dat hij dat zelf kennelijk veel minder interessant vond dan het verhaal dat hij op dat moment onder­handen had. Ik kreeg toen een grote plaat te zien, een str­aat­tafereel met de grote regeringsauto waarin Haddock tabak gaat halen. Die begeleidende politiemotors moesten allemaal zo mooi in perspectief weglopen. "Moet dat echt?" vroeg ik nog, waarop Hergé zei, in de paar woorden Neder­lands die hij kende: "Ja, dat moet." Ik geloofde hem niet, natuurlijk. Nog steeds niet. Je kunt een perspec­tief beter in elkaar zetten zoals hij in het begin deed, met een timmermansoog.'

 In Marks ogen was de latere Hergé te recht­lijnig, te orthodox. 'En ik had toch in m'n achterhoofd dat ik misschien op die studio's aan het werk zou kunnen. Maar dan zou ik daar komen te zitten als handjes‑­en-voetjes-tekenaar of inkleurder, want dat waren de baantjes die nog te vergeven waren.'

 Mark ging terug naar zijn schetsboeken en vond een unieke vervlechting van literatuur en beeldende kunst.  

Henri Evenepoel

 Tekenende, schilderende Belgen. Bij mij begon het bij de strips, van Hergé en Willy Vandersteen. Vandaar koerste ik naar het Lam Gods, Van der Weyden en Memling en de laatste jaren kwam ik hinkstapspringend via Rik Wouters bij Edgard Tytgat, die heel het scala tussen strip en schilderkunst omspant.

 En nu Evenepoel. Ik ontdekte hem al op de Kunstberg bij 'De eeuw van Brussel'. Eric Min, biograaf van Wouters en Ensor, Brusselomaan, was al een onmisbare gids. Zaterdag verscheen zijn biografie van de jong gestorven schilder en opmerkelijke fotograaf (1872-1899). Waarin de in Nice geboren Belg Parijzenaar wordt, een begin van succes heeft en bevriend raakt met oa. Matisse.

 Ze trekken veel samen op. Hij is dan drieëntwintig en Matisse vijfentwintig. Als Evenepoel zijn inzending voor een salon klaarmaakt helpt Matisse met sjouwen, van oa. een zwaar opgerold werk van Evenepoel: 'Dan wordt het dozijn schilderijen dat naar de Champs de Mars vertrekt langs de trap naar beneden gebracht. Terwijl Henri samen met Matisse de zware rol naar de entreehal van het expositiegebouw draagt - een voettocht van minder dan een kilometer - laadt hun vaste lijstenmaker Dosbourg de andere werken op zijn karretje. Na de lunch zullen de kunstenaars nog enkele uren bezig zijn met uitpakken en monteren.'  

 Later, als Matisse op Corsica zit wisselen ze commentaren op elkaars werk. Vier ontwerpen die Matisse stuurt vindt hij niet goed: 'Schilderkunst buiten adem is het, werken die je tot het uiterste drijven, en die met knarsende tanden geschilderd zijn. Toen ik ze voor het eerst zag was ik uit mijn lood geslagen - elles m'ont tué! Ik voelde me een burgermannetje.'

 Kort daarna sterft hij aan tyfus. Een halve eeuw later pinkt Henri Matisse nog een traan weg als hij aan hun samenzijn terugdenkt.  

Pagina's