Huis

 Geobsedeerd door huizen - binnen en buiten - als ik ben blijf ik in de bundel van Guillaume Apollinaire (1880-1918) 'Het raam gaat open als een sinaasappel', vertaald door Kiki Coumans, haken aan het gedicht 'Oceaan van aarde', opgedragen aan de schilder Chirico, waarin de Eerste Wereldoorlog doorklinkt.

 'Midden in de Oceaan heb ik een huis gebouwd

De ramen zijn rivieren die uit mijn ogen stromen

Overal over de muren krioelen inktvissen

Hoor hun drie harten slaan hoor hun monden op de ramen kloppen

                        Vloeibaar huis

                        Gloeiend huis

                        Gezwind seizoen

            Vliegtuigen leggen eieren

            Opgepast we gaan het anker uitwerpen

Opgepast we gaan inkt spuiten

Het zou mooi zijn als u uit de hemel kwam

De hemelse kamperfoelie klimt

De aardse inktvissen pulseren

En zovelen van ons zijn hun eigen doodgraver

Bleke inktvissen in de krijtkleurige golven of bleekmondige

            inktvissen

Rondom het huis is deze oceaan die je kent

En die nooit stil is'

Arps gedichten

 Tijdens de Tweede Wereldoorlog schreef hij de bundel Die ungewisse Welt. Je herkent de wereld van de vroege Louis Lehmann, de Neder­landse surrealist. Van Chirico, van Willink. Het naar vreemde vliegtuigen in de lucht staren.

 Naast de Hans Arp-tentoonstelling in Kröller Müller is er nu ook een keus uit zijn gedichten, vertaald door Ria van Hengel . Bij weinigen gaan taal en beeld zo samen. Surrealisme ook als machteloze afwachting, bange stilstand. Zoals in 'De vlakte' uit Die ungewisse Welt (1939-1945):

 'Ik bevond mij alleen met een stoel op een vlakte die in een lege horizon verdween./ De vlakte was onberispelijk geasfalteerd./ Niets maar dan ook niets anders dan ik en de stoel bevond zich op/ de vlakte.

De hemel was eeuwigdurend blauw./ Geen zon verlevendigde hem./ Een onverklaarbaar verstandig licht verlichtte de eindeloze vlakte./ Als kunstig vanuit een andere sfeer geprojecteerd/ zo scheen mij deze eeuwige dag./Ik had nooit slaap nooit honger nooit dorst had het nooit heet/ nooit koud.

Omdat er niets op die vlakte gebeurde en veranderde/ was de tijd slechts een merkwaardig spook./ De tijd leefde nog een beetje in mij/ en wel voornamelijk door die stoel./ Door me met hem bezig te houden raakte ik het gevoel voor het/ verleden niet helemaal kwijt.

Af en toe spande ik mij voor de stoel alsof ik een paard was/ en dan draafde ik nu eens in de rondte dan weer rechtuit./ Dat het lukte neem ik aan/ of het lukte weet ik niet/ er bevond zich immers niets in de ruimte/ waaraan ik mijn beweging kon afmeten./ Zat ik op de stoel dan vroeg ik mij bedroefd maar niet wanhopig af/ waarom het inwendige van de wereld zulk zwart licht uitstraalde.’

Pasquetta

 Zo heet Tweede Paasdag in Italië. Paasje. Ik was in Turijn, bij stralende zon. IJskoude wind woei de Alpen af die je rondom in de verte zag liggen. Het uitgestrekte keien-marktplein aan de rand van de oude stad lag leeg. Een Chirico-achtig tafereel.

 Tot er een oude vrachtwagen aangereden kwam. Als bij toverslag doken uit de omliggende stegen vrouwen op, met boodschappentassen. Ze schaarden zich rond de neergeklapte laadbak, waar een norse man verkocht wat bleken te zijn brokken reuzen paaseieren van chocola in zilverpapier, zoals ze daar met Pasen in elke winkel en stati­onsrestauratie liggen. Maar nu als afgeprijsde breuk. In een mum was de wagen leegverkocht en weggereden, de vrouwen verdwenen en het plein weer verlaten.

 Een jaar later was ik op een minstens zo koude Pasquetta in Santo Stefano, iets verderop, aan de Belbo, het geboortedorp van Cesare Pavese, en bezocht zijn oude vriend, de instrumentbouwer en klarinettist die voorkomt in De maan en het vuur. Nuto speelde wat schorre noten. En vertelde van zijn vriend die zo nodig verliefd moest worden op een Amerikaanse actrice - Constance Dowling, die filmde in Italië - en hief de armen ten hemel. Hij schonk zijn eigen vino nero. Nooit heb ik meer beschonken - een duistere bergweg - terug naar Alba - gereden.

 ps. Er was niets aan te doen. Pavese, de man die schreef 'De dood zal komen en jouw ogen hebben' pleegde in 1950 zelfmoord op een hotelkamer in Turijn. In augustus.

Onhuiselijk tafereel

 Telkens in het Mauritshuis moet ik dit schilderij van Samuel van Hoogstraten (1660) zien. Er is iets mee, er is van alles mee. Maar wat?

 Woensdag kan ik het vragen aan Heidi de Mare, als ik haar spreek over haar grote boek 'Huiselijke taferelen'. Geen Hollands binnenhuisje uit de Gouden Eeuw is dit, al wijst de brieflezende vrouw je die kant op. En al vertolkt het hondje wat de brief in haar wakker roept op een manier dat je herkent. Toch, het hondje aarzelt, met z'n half waak­zame blik. Het kijkt al net zo puzzled als de engelgezichten in de boven­hoeken van dit fantastische bouwsel.

 En dan die beelden en de zomerzon die overal doordringt. Van Hoogstraten geeft je een raadsel op. En ik gis en gok als volgt. Hier komen de Noordelijke en de Zuidelijke schildertradities samen. Wat je ziet lijkt nog het meest op de wonderbaarlijke samensmelting van een Palladio-villa en een Hollands binnen­huisje.

 Was Samuel van Hoogstraten een surrealist? Een Chirico avant-la-lettre? Het boek eindigt met dit beeld. En ik heb vragen.