'Bert Schierbeek: wat de wereld niet weet is dat hij een keer voor mij heeft gevochten. Lang geleden, op een avond, op dat stukje Leidseplein vóór Café Reijnders waar nu al sinds mensenheugenis terrasjes zijn ingericht. Het moet in 1950 zijn geweest, op een zomeravond na sluitingstijd. Ik had Bert leren kennen door het tijdschrift Braak, dat Remco Campert en ik hadden opgericht (...). Waar de vechtpartij over ging weet ik niet meer. Ik herinner me alleen nog dat Bert toen daadwerkelijk heeft gevochten, echte vuistslagen gevend en incasserend, na het uitspreken van de woorden: 'Wie aan Rudy komt komt aan mij!' waarbij zich van mij een hevige ontroering meester maakte. Die is nu, 46 jaar later, nog niet verminderd. Ik was toen 20, hij 31.'
Wat de wereld ook niet meer weet is dat Rudy Kousbroek op zijn beurt heeft gevochten met anti-rookmagiër Robert Jasper Grootveld. Jasper zat als vaak - met zijn bentgenoten van de 'Bikbus' - achterin de zaal van Studio Desmet bij een voorstelling van Music-Hall. Meestal kon ik de manisch-depressieve Grootveld, laten 'dimmen', maar nu, terwijl Rudy Kousbroek zijn liefdesgedichten voordroeg gaf Jasper luidop lucht aan zijn afkeuring en was niet te stoppen.
Tot het Rudy teveel werd. Hij stormde het podium af, de zaal in en verkocht Grootveld een kaakslag, zo fors dat Jasper met stoel en al achterover tuimelde. Waarna hij verwijderd werd, terwijl Rudy terugwandelde en zijn gedichtencyclus afmaakte. Wordt er nog gevochten in de literatuur? De laatste dichter die ik zag boksen, Louis Lehmann, leeft niet meer.