Jacob Groot was in Parijs en schreef er een boek. Over, ja wat? Over zichzelf in Parijs, of beter in de voorstad Meudon. Zo dat je je zelfs afvraagt of hij daar wel was. Of dat hij zich alles in zijn hoofd heeft gehaald. 'Ken je díe van de jongen die naar Parijs ging?''Huh?''Hij ging niet.'
Maar zeker, hij heeft zich alles wat er in de roman 'Billy Doper' gebeurt in z'n hoofd gehaald. Met al z'n zintuigen plus wat als bodem kon dienen, noem het de lichtstad.Parijs ligt op de bodem van een diep bord, dat is bekend.Walter Benjamin zegt in zijn 'Passagen-Werk' - een onvoltooide berg aantekeningen over de hoofdstad van de wereld in de 19de eeuw - dat iedere generatie begint met een droom. Een droom die wordt gedeeld en gekoesterd. Jacob's held Billy Doper ontstaat op de puinhopen van die droom. Een onzeker bestaan, waarin de tijd niet vooruit te schoppen is, omdat elke handeling, elke gedachte, zichzelf meteen weer ongedaan maakt en elk ogenblik in z'n tegendeel kan verkeren. Wat gebeurt, ontgebeurt vrijwel meteen. Vriend Adorno zou het negatieve dialectiek noemen. Zo, krijg die namen eens de wereld uit. En doe er de dolende geesten Cathérine Deneuve, Jeanne Moreau, Francoise Dorléac en Jane Birkin bij. Want Billy is verliefd. Op het meisje uit het tienercafé in de voorstad. Zodat hij verdwijnt. Spoorloos. Zover hij dat al niet was. Billy Doper verdwijnt in het papier van dit boek zoals hij gekomen was. ‘Want niemand zag hem, en sindsdien is hij spoorloos, al was het eigenlijk eerder.'