Bijna wekelijks ga ik naar Duindorp. Den Haag, waar Willem Brakman vandaan komt. 'Naar zee om het strand te zien' zoals de titel van zijn laatste voltooide boek zegt. Meer dan het strand is ons mensen niet gegeven. Naar de zee kun je alleen maar kijken. Wie zich erin waagt verzuipt.
'Een bodemloze afgrond is het lichaam, het vermoeide lichaam, het slapende lichaam, het zich overgevende lichaam, het zieke lichaam, het dode lichaam. De eerste dode die ik zag schikte zich op een begrijpelijke manier op de baar als was hij op de juiste plaats terechtgekomen na een geheime baan. (...) Ik liep graag en veel langs de vloedlijn en bekeek daar de stenen van de golfbrekers met grote aandacht en met een gevoel of de steen en de verdronkene hetzelfde waren en dat ik daarvan wist.'Een golfbreker oplopen. Die van de familie Brakman was de tweede .vanaf het havenhoofd. Toen bestond - even verderop - het Verversingskanaal nog, waarlangs ongefilterd de Haagse riolen werden geloosd.Deze zondag was de eerste dat Willem Brakman niet meer leefde. Willem gaf me Den Haag terug. Ik had het op mijn achttiende achter me gelaten, durfde niet meer terug, bang voor de boze geesten. Het woei er. Zomers lang zwiepten de omgekeerde blaadjes van de zilverpopulieren in de Bosjes van Pex me tegemoet. De jonge boompjes bogen in hun canvas kraagjes. Willem bezielde de stad. De geur van meidoorn en fluitekruid op een schelpenpad, en een trottoir van 'dropjestegels'. Weer de Bevelandsestraat, waar hij opgroeide. En de drie dubbele deuren van de Julianakerk waar - als hij langskwam - altijd een kist naar buiten gedragen werd.