De beroemdste schepping van Walter Benjamin is de Parijse flaneur. De stadsmens bij uitstek. Wat doet de flaneur? Hij flaneert. De stad is zijn jachtterrein. Hij is de 'menigtemens'. Iets uit de knipselmap. Benjamin citeert een verslag van een undercover agent van de politie uit oktober 1798 (!), die zegt: 'Het is bijna onmogelijk de goede zeden te handhaven binnen een bevolking waarin elk individu om zo te zeggen onbekend is aan alle anderen, zich verschuilt in de menigte en tegenover niemand hoeft te blozen.'
Heel Parijs wordt in 'Passagenwerk' tot interieur gemaakt. Overal verschijnen etalages en kramen. De straat, breidt zich uit in arcaden en passages. De straat, de openbare ruimte waar 'het collectief' woont, en waar de flaneur zich beweegt: 'Een eeuwig onrustig wezen, altijd in beweging, dat tussen de muren van de huizen van alles meemaakt, ervaart, gewaarwordt en verzint.' Er is veel geschreven over Benjamins flaneur. Een personage dat hij voor een deel aan Baudelaires 'Spleen van Parijs' ontleende. En hoe meer ik lees hoe minder ik geloof dat hij ooit bestaan heeft. Heel Benjamins voorstelling van het 19de-eeuwse Parijs lijkt meer droom dan werkelijkheid. En in een droom horen nu eenmaal droomgestalten thuis. Het 'Passagenwerk' balanceert op de grens van de fictie. Dat is juist de charme ervan.