'O God, waarom schijnt de zon nog!' heet het monumentale portret van de dichter Willem Kloos (1859-1938), gemaakt door Peter Janzen en Frans Oerlemans. Een titel waarin niets overdreven is. Het is alles of niets bij de Tachtigers en het meest bij Willem Kloos.
Zo leven met kunst - ook schilders als Willem Witsen, Breitner en Isaac Israels hoorden bij de vriendenkring - is in deze tijd ondenkbaar geworden. Toch verdient de kunst het. Waarom zou je anders dichten of schilderen?
Alleen, niemand kan of durft het meer. Een God in 't diepst van je gedachten? Kloos ging tot het uiterste, met het onder woorden brengen van wat nu zo in de mode is: gevoelens. En met drank net zo. Bij hem eindigde het - na jaren alcoholisme - in inrichtingen, met elektroshocks.
Het boek portretteert niet alleen hem, ook een generatie kunstenaars. In hun tijdschrift De Nieuwe Gids verscheen deze in het krankzinnigengesticht in Utrecht geschreven impressie: 'De gekken zitten in hun kerkgebouw' (1895), met als tweede regel 'Als stomme mummien met steenen oogen'
Waarin de gekken worden toegesproken door een dominee en dan weer terug moeten naar hun bedden:
'Dan keerend zaal-waarts naar mijn vreemde voer,/ Denk ik gedwee: 'k ben een verloren worm maar,/ En ga dan stil wat schrijven of wat lezen/ Maar met begint het hortende rumoer,/ Lawaaiend langs de wanden of 't een storm waar.../ Menschen, aanschouwt: ik word als een van dezen.'