Proust zet me op dit spoor met zijn Plaatsnamen, de naam, het dunne deeltje na Een liefde van Swann. Ongemerkt is dat in het boek met Haagse verhalen dat ik met Marcel van Eeden maak 'Straatnamen, de straat' geworden. Er stonden zoveel geladen straatnamen in de tekst dat ik er moest schrappen.
Zou Laan van Meerdervoort of Sportlaan anderen net zoveel zeggen als mij? De tramconducteurs schiepen er hoorbaar behagen in ze af te roepen, alsof ze zelf daardoor adeldom verwierven: De Constant Rebecqueplein - naast de gasfabriek, die daardoor toch een beetje deftig werd - of Laan Copes van Cattenburgh, kortweg Laan Copes en zeiden wegwerpend Mient als was het een vuiltje.
Bij Proust speelt de klank van het - door hem verzonnen - Balbec of Combray vanzelf ook mee. De namen van alle stations op weg erheen brachten hem al dromen: 'Om het te laten beginnen hoefde ik maar Balbec, Venetie, Florence te zeggen, binnen welke namen zich van lieverlee al het verlangen had opgehoopt dat de ermee aangeduide plaatsen mij inboezemden.'
En zo blijft bij mij de Riviervismarkt klinken. En de fantasieen bij eindpunten waar ik nooit was, maar die trams in hun voorhoofd rondreden: Overbos, Laan van Nieuw Oosteinde.
Geprevelde namen zijn het, die bij Proust meteen een beeld oproepen, zoals van de stad Parma, sinds hij de Chartreuse de Parme las: 'Iets compacts, glads, lichtpaars en zachts'.
Wat maakte de Haagse straatnamen anders? Er zit adel in. De Van Boetzelaerlaan, met aan weerszijden een plantsoen en lijn 11. Het Gevers Deynootplein. Straatnamen, letten o zo nauw. Wie geboren wordt aan de Transformatorweg krijgt het moeilijk. Mijn vader weigerde te verhuizen naar de Polsbroekstraat.
En nu zegt de conducteur weer: 'Waldeck Pyrmontkade'. Inmiddels gedempt.