Spijker

 Een timmerman, die daar ook gedichten over schrijft, dat is de Amerikaan Mark Turpin. Zijn bundel heet Hammer (2003, sindsdien geen nieuwe). In wat ik van hem ken, uit de vertalingen van Mischa Andriessen in Tijdschrift Terras rijst al vlug de kromgeslagen spijker op.

 En daaruit Gerard Reve, die net als ik krathout ging halen op de Oudeschans, in de pakhuiskelder van de firma Granaat. Hij timmerde er de 'britsen' van die je in Bezorgde ouders vindt, ik deed in die tijd het zelfde voor mijn bed op zolder op Kattenburg. Simpel: vier kisten en daaroverheen een plaat gaatjesboard met schuimplastic. Gerard woonde tegenover Artis, ook vlakbij.

 Die kratten waren verpakking geweest, er zat nog houtwol in. Zeer ruw hout vol splinters, met metalen banden erom.

 Buiten op de stoep voor onze huizen zaten hij en ik kromme spijkers recht te slaan. We hebben het er later nog over gehad. Ik zal er Teigetje naar vragen als ik hem weer zie. Gedichten kwamen er niet van. Zoals Turpins 'De kist':

 'Als ik ingeslagen spijkers zie, denk ik aan de hamer en de hand/ zijn humeur, het weer, de tijd van het jaar, wat hij meebracht/ voor de lunch, hoe het huis, de buurt was/ opgebouwd. Zag hij vandaar een andere baan?

 En waar was het hout opgeslagen, in welke kast/ stonden de spijkerbakken, waar vouwde de baas/ zijn plannen uit, welke kamer was gekozen voor de lunch? En waar/ kwam de zon het eerst op  Welke muur ving de wind?

 Wat was het beeld in zijn hoofd als de hamer/ de spijker raakte? Een gesprek? Nog een grap, een sigaret/ of vrijdag, dronken worden, een meisje, zijn vrouw, zijn jongste/ kind of een bijbaan die hij overwoog om rond te komen?

 Misschien verbeeldde hij alleen de spijker/ de fijne werveling in het midden van de kop en hief hij/ de hamer en bracht die neer met woede en met kunde/ en verzonk hem met maar een klap.

 

 (...)