Met Adriaan Morriën had ik eens een gesprek over zijn jeugd in de duinen bij Velsen en de mijne bij Kijkduin. 'Jongetjes,' zei hij, 'maken alle stadia van de beschaving opnieuw door. Ze bouwen hutten in bomen of onder de grond, ze proberen wat er eetbaar is in het veld en ze proberen vuur te maken.'
Hans Fallada schrijft in zijn 'Zakelijk bericht over het geluk een morfinist te zijn' (1944), over zijn verblijf in de gevangenis: 'Een man die voor het eerst in de gevangenis komt is als Robinson Crusoë, die door een storm op een onbewoond eiland verzeild raakte.'
En dan beschrijft Fallada zijn martelgang om aan vuur te komen. Aan roken is hij ook verslaafd: 'Op een avond zat ik bijna wanhopig in mijn cel naar tabak te snakken, terwijl er vier of vijf sigaretten voor me lagen en het me slechts aan een vuurtje ontbrak. Plots sprong ik op. Mijn voorganger moest in de zelfde situatie verkeerd hebben als ik.'
Hij doorzoekt de cel en vind op de plafondlamp een vijl, een stuk vuursteen en een blikje met verschroeid linnen. Een tondeldoos! De hele nacht probeert hij vuur te slaan. Het lukt niet. Dan ontdekt hij dat je tabak ook kunt pruimen. Pas dagen later slaat hij vuur.
In de duinen hadden Adriaan en ik de zelfde ervaring. We wisten van de vuursteen, kregen er zelfs een te pakken. Maar wat we ook sloegen, niks. Robinson Crusoë was een genie, en hij rookte niet.