Naar Pierre Kemp

 'Kun je lezen,' vraag ik soms. Omdat het me zelf vaak niet lukt bij een boekpagina te blijven, te verzinken in een bladspiegel, een letterbeeld. Maar vandaag schijnt er zon op mijn bladzijden.

 En zo begint een voorspoedige tijdreis naar het Maastricht van Pierre Kemp, 1959. De wereld van zijn bundel 'Garden 36.22.36 inches', genoemd naar de maten van taille, heup- en bovenwijdte zoals ze voorkwamen in de modebladen die hij zo graag inzag. Over Kemps leven weet ik uit de biografie van Wiel Kusters, die ik bij de verschijning drie jaar geleden opzocht. Hij toonde me het voorraam waarachter Kemp 's nachts zijn werelden schiep, van kousen en van monden. Vlakbij het station vanwaar hij dagelijks reisde in zijn muzentrein. Ik lees regels als die in 'Tour de nez':

 'Mijn neus rijdt uit de Singel van de Reuk

en gaat nu door de Laan der Duizend Weken.'

 

 Een zinnelijker dichter dan Kemp is er niet. Luister:

'Zij droeg geen bril, wel twee libellen

en keek hem er door aan.

Haar ogen wilden hem niet vergezellen

en ook niet laten gaan.

Zij poogde hem er mee vast te houden,

zo dat hij staan bleef, waar hij stond

en tussen hen sprong van haar ogen goud en

rood om hem te nagelen op haar droge mond.'

 

 De poëzie van de vlinderbril. In ernst. En dit:

,Mensen met broeken aan van lucht

zoeken de zin van de zon.

De mannelijken ontwijken met een zucht.

De vrouwelijken menen dat het anders kon

en eisen broeken van licht.'