De Eerste Kerstdag was voor de grootouders, die een geërfd servies uit de kast haalden. Uit verschillende bronnen. Er werd veel overleden. Indrukwekkende soepterrines, opscheplepels van Gero Zilvium, waarbij een debat hoorde over in hoeverre het nu 'echt zilver' was, wat je kon zien aan de zilvermerkjes onderop.
En 's middags de taartjes, waar ik het meest naar uitzag. Waarbij de vraag was welk kind een petit four kreeg, een tom pouce, een mokkapunt , een Berliner bol of een roomsoes, met als hoofdprijs de Bossche bol. Groot, gevuld met slagroom en met chocola bespoten en nog een kwak room er bovenop en wieweet bekroond met een chocolaatje. Daar waren er meestal maar twee van.
Waarna de strijd losbrandde of je nu taartje of gebakje moest zeggen. Taartje dus. Ook ''banketbakkersroom'' was een punt.
De taartvorkjes en de gebaksschuif zorgden voor meer discussie. Zouden er nog losse taartjes bestaan, in assortimenten naar keuze? Of gaat taart nu alleen nog in dozen?
Afhankelijk van het aantal aanwezigen was dan de opgave zo'n taart, een feuilletétaart bijvoorbeeld, in bijvoorbeeld zeven eerlijke stukken te snijden.