Flanders Fields

 Het was prachtig op Flanders Fields, rond de Kemmelberg. Mathieu van der Poel en Wout van Aert kwamen in een groepje aan in Ieper, almaar op elkaar lettend, tot Mathieu een knecht verloor en niemand meer had om de gaatjes te dichten.

 Het oude verhaal van de twee honden en de derde. En dan te weten dat heel Vlaanderen en ik al dagenlang voorbeschouwde. En Eddy Planckaart aan de finish zat.

 Vlaanderen, tussen de kleine dorpen en de grote militaire kerkhoven. Landschap dat niet zoals bij ons, onder de ruilverkaveling gladgestreken is. Waarbij de kleine dijkjes en de oude vruchtbomen zijn gladgeharkt. Goed, wat je overhoudt, zei mijn vader, is kale oeverloosheid met alleen de monotone Canadezenbomen, die snelgroeiende populieren die de bevrijders ons schonken.

 En dan het verhaal dat Mathieu liever verloor dan dat een ander won. En het gedicht van Tom Lanoye, Gent-Wevelgem. Waaruit:

 Mocht ik herbeginnen, ik zou het net zo/ doen: niet om de poen, maar om die/ nieuwe pakken. Die zo glimmend spannen om je billen, en om die van elke ploegmaat/ in het peloton. Ik zou mijn hele leven/ willen trainen, net iets slechter dan de ander, dan zit ik altijd achteraan,/ genietend van de erotiek. Iets anders/ wil ik niet. Of toch: in Gent vertrekken met fanfares en champagne, vendelzwaaiers/ en konfetti, als voor een allerlaatste/ rit, een feestelijke rouweditie. Dan, nog/ maar pas vertrokken, springt die klotegroep/ al weg, ik zit kapot en godverlaten op de/ rechte baan als op het slappe koord. Geen/ supporter wordt gehoord, geen achterkant/ van renners nog gezien. Een paar keer/ vallen bovendien. Misschien is herbeginnen/ ook dan mogelijk, maar ik zou precies hetzelfde doen: riempjes dicht en trappen (...)