Hou het eenvoudig: om een beeld kan je heenlopen, om een schilderij niet. Al nodigt het daartoe uit. Maar al doe je nog zo je best, de achterkant van de maan zul je niet zien.
Hoeveel gezichten en houdingen een mens al niet in zich herbergt. Ik zag het werk van Frits van Hall (1899-1945) in Beelden aan zee. Op een tentoonstelling die ‘Gereserveerde gratie’ gedoopt werd. Waarmee nog niets gezegd is over zijn manier van portretteren, gezichten uit duizenden beeldhouwde hij, zo eigen dat je ze zou willen aanspreken. Hij moet zijn modellen goed gekend hebben
Ook werd ik getroffen door zijn vele blikpunten. Het voorrecht van de beeldhouwer ten volle benut. Wat een schilder moet zien onder te brengen in het vlak komt nu van alle kanten. Je blijft maar om die koppen en figuren heen draaien. Denkend over hoe mensen zich alle dagen aan je vertonen.
Er zijn er met twee of drie gezichten voor sociaal gebruik, die je steeds weer worden getoond. En meer niet. Een versleten glimlach die ze 's avonds mogen afleggen, waarna ze uitgeput over hun wangenen wrijven. Of een moedig voorwaartse blik waar ze uit alle macht zelf in proberen te geloven.
Maar zelden zie je, en daar is Van Hall heel goed in, verzonkenheid, vermoeidheid, tegen het dommelen aan.
Goddank zijn er ook die over oneindig veel gezichten beschikken, die een scala aan stemmingen en gemoedstoestanden kunnen uitdrukken. Zodat raden blijft. Er lopen meer Mona Lisa’s rond.
In de houdingen van zijn vrouwen gaat het bij Van Hall net zo. Van willen behagen tot een verbergen dat om onthulling vraagt.