Het oude Parijs is me bekender dan het moderne. Merk ik aan de foto's van Brassaï. En ook bijvoorbeeld bij het lezen van de Parijse verhalen van Sarah Hart.
Het met je neus erop gedrukt worden: dit is het dus, Parijs, je bent in Parijs. Zo reed ik met het buurttreintje van Versailles naar de stad, in bogen hoog over de bidonvilles, met rond me Parijzenaars die aan een lus hangend boeken lazen zonder omlaag te kijken.
Zo kwam ik met de vleeswagen aan bij het slachthuis van de Porte de la Villette, met ervoor de halve cirkel cafés die De vergulde os of Het gouden kalf heetten, waar elk kwartier een ploeg slachters binnenviel met bebloede voorschoten voor hun glas wijn. En waar de tegelvloer na hun vertrek bestrooid werd met vers zaagsel. Deze heeft Brassaï niet gemaakt.
Of het Gare d' Orsay, nu museum, toen nog overdekte parkeerplaats waar Orson Welles voor zijn film van Kafka's Proces opnamen maakte.
Noem het schilderachtig. Het is weg. Dat is waar Brassaï aan lijdt, na vele jaren een teveel aan overbekend pittoresk. 's Ochtends zien hoe het water van de buttes door de goten naar beneden stroomt. Wat ontroert is de herkenning.