'Mijn hart blootgelegd' heet de bundel aantekeningen van Charles Baudelaire (1821-1867) - net vertaald door Rokus Hofstede - waarin de dichter van de Fleurs du mal en Het spleen van Parijs zich laat kennen. Soms in korte ‘flitsen’ als deze:
'Zoeven nog vroeg hij haar toestemming om haar been te kussen, en hij maakte van de gelegenheid gebruik om dat mooie been te kussen in een dusdanige positie dat de omtrek ervan zich scherp aftekende tegen de ondergaande zon.'
En dan: 'Snoezepoes, poesje, poetje, m'n puppy, m'n rekel, m'n apie, ouwe aap, ouwe slang, mijn weemoedig ezeltje. Zulke al te vaak herhaalde taalgrillen, zulke al te frequent dierlijke troetelnamen getuigen van een satanische kant in de liefde; nemen satans niet de gedaante van dieren aan? De kameel van Cazotte - kameel, duivel, vrouw. Een man gaat naar de schietkraam, vergezeld door zijn vrouw. - Hij legt aan op de pop en zegt tegen zijn vrouw: 'Ik stel me voor dat jij dat bent.' - Hij doet zijn ogen dicht en schiet de pop neer. - Dan zeg hij: 'Lieve engel, wat ben ik je dankbaar voor mijn behendigheid!'
'Wanneer ik alom weerzin en afgrijzen heb gewekt, zal ik de eenzaamheid hebben veroverd. Dit boek is niet gemaakt voor mijn vrouwen, mijn dochters en mijn zusters. - Van die dingen heb ik niet veel. Sommige huiden zijn zo pantserachtig dik dat er aan verachting geen plezier meer te beleven valt. Veel vrienden, veel handschoenen, - uit angst voor schurft. Zij die van mij hebben gehouden waren verachte mensen, ik zou ze zelfs verachtelijke mensen noemen, als ik de nette mensen per se naar de mond wilde praten.'